Bevolking, economie en sociale verhoudingen - Landbouw - De tweede feodaliteit

29 belangrijke vragen over Bevolking, economie en sociale verhoudingen - Landbouw - De tweede feodaliteit

Hoe verliep de feodaliteit in Europa?

Westen: 14e en 15e eeuw liep de feodaliteit terug.(horigheid)
Centraal en Oost: nam de feodaliteit juist toe in de 15e tot de 18e eeuw. (lijfeigenschap)

Wat is tweede feodaliteit?

In West Europa, kwam de feodaliteit in die 14 en 15e eeuw tot een eind. In Oost en midden Europa, Voltrok zich in sommige gebieden in de 15e tot 18e eeuw een proces waarbij de bevolking in een situatie van lijfeigenschap geraakte.
Deze ontwikkelde stapsgewijs, kreeg een juridische basis.
Hierin zijn twee vormen:
Bohemen: De boer is juridisch aan het landgoed verbonden. De boer kon zich in principe vrij kopen.
Bij het Pools, Russiche en Hongaarse model was de boer verbonden aan de adelijke familie en aan de boeren families op het landgoed. Hierdoor was erfelijkheid belangrijk.

Noem twee verschillende juridische modellen met betrekking tot lijfeigenschap in Oost-Europa in de 17e en 18e eeuw.

1. Boheemse model: boeren waren juridisch gebonden aan een landgoed, wat betekende dat zij zich vrij konden kopen.

2. Pools,Russisch,Hongaars model: juridische band tussen adellijke families en boerenfamilies, waarbij erfelijkheid belangrijker was.

  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

Verschil tussen Oost en West in juridische zin.

In het oosten nam de lokale adel steeds meer juridische taken op zich. In het westen werd dit geregeld door de overheid.

Wat is het verschil in de 17e en 18e eeuw tussen Oost- en West Europa als het gaat om de juridische rechten over arbeiders?

In het oosten wisten landsheren vaak de juridische taken/rechten over hun arbeiders te behouden, terwijl in het westen deze verantwoordelijkheden aan het centraal gezag toebehoorden.

Wat zijn de vier overeenkomsten tussen horigheid en lijfeigenschap?

1. De boer is door een institutionele (niet contractuele) band onderworpen aan de wil van de heer
2. De boer mag het bedrijf niet zonder toestemming verlaten
3. De boer is verplicht tot het leveren van goederen
4. De heren bezitten juridische rechten en taken en economische rechten

Waar kreeg lijfeigenschap het eerst een juridische status en wanneer?

In Bohemen, in 1487

Noem twee vormen van de tweede feodaliteit.

1. Boheems model in Centraal Europa.: boer was juridisch aan het landgoed verbonden, hier kon je je nog vrijkopen.
2. Pools/Pruisisch/Hangaars model: er bestond een band tussen de adellijke families en de boerenfamilies- erfelijkheid was belangrijk.

Wat waren overeenkomsten van de feodaliteit in Oost en West?

De juridische status. Er was bij beide sprake van onvrijheid. Er bestonden verplichtingen tegenover de heer.

Wat is een groot verschil tussen de beide systemen?

Alleen bij het lijfeigenschap (tweede feodaliteit) kende men meestal ook verplichte arbeidsdienst. Tijdens de horigheid was dit zeldzaam.

Wat waren de verschillen in feodaliteit tussen Oost en West?

West: eigendom heer verspreid waardoor niet elke boer voor heer moest werken.
Oost: eigendom heer geconcentreerd, soms hele dorpen eigendom in O-Duitsland, Polen en Bohemen. In Rusland bezit versnipperd, wel gedwongen arbeid. (barsèna).

Waarom was verplichte arbeidsdienst tijdens de horigheid zeldzaam?

Het domein tijdens de West-Europese horigheid was vaak verspreid over een groot gebied. Waardoor arbeidsdiensten lastig zijn. Tijdens de tweede feodaliteit waren de domeinen veel geconcentreerder.

Wat is de verklaring van Wallerstein voor Guttherschaft?

Volgens Wallerstein onstond lijfeigenschap in Oost-Europa door een afhankelijkheidsrelatie tot West-Europa, op een moment waarop de graanprijzen het hoogst waren. Dit verband is echter niet aantoonbaar voor een aantal landen. Soms zelfs verscherping lijfeigenschap bij lage graanprijzen en soms ontwikkeling tot zelfvoorzienende landgoederen.

Ten Oosten van de Elbe nam in lijfeigenschap de arbeidsdienst toe. Op welke manier?

Boer moest vaak 3-5 (7) dagen arbeid leveren, mocht ook iemand anders zijn, alle kosten voor boer. Ook gereedschappen en trekdieren van boer. Soms ook kinderen in huis van heer dienen (Dit was in horigheid in Westen onbekend).

Hoe uitte die verspreiding van het domein zich in:

1. Oostelijk Duitsland, Polen en Bohemen?
2. Rusland?

1. Vaak waren verschillende aangrenzende dorpen in hun geheel eigendom van één landheer
2. Grootgrondbezit was meer versnipperd, toch ontstonden hier gedwongen arbeidsdiensten (barseina)

Wallerstein verbindt de herleving van het lijfeigenschap aan het ontstaan van een afhankelijkheidsrelatie tot West-Europa
juist of onjuist

juist,
maar voor verschillende streken kan geen rechtstreeks verband worden vastgesteld (Centraal-Europa: Bohemen, Moldavie, Moravie, delen van Duitsland). in Polen vond het tegenovergestelde plaats: verscherping van lijfeigenschap bij lage graanprijzen.

Wat waren de rechten van de heer in Oost en West

Heren in Oost en West juridische taken (bestuur ed.), economische rechten.
Vrije boer in Westen wel belastingen en moest incidenteel verplichte tienden of diensten leveren. In 17e en 18e eeuw taken naar centrale overheid.
Niet in Midden- en Oost Europa. Daar macht bij lokale adel.

Noem vijf kenmerken van deze gedwongen arbeidsdienst

1. De lijfeigene boer kon een zoon of knecht sturen
2. De boer betaalde deze persoon zelf
3. Deze persoon doet landarbeid en transportdiensten
4. De boer moest zorgen voor gereedschappen en trekdieren (kosten volledig voor rekening lijfeigene)
5. Kinderen werkten voor een periode in het huis van de heer (vooral in Oost- en Midden-Duitsland)

Verschil in ontwikkeling lijfeigenschap tussen west- en oost- europa

in west Europa slaagden centrale overheden erin juridische rechten en taken naar zich toe te trekken (belastingen, verplichte leveringen, economische rechten).
in Oost-Europa verschoof de machtsbalans juist naar de lokale adel.

Wat zijn de overeenkomsten tussen de West-Europese horigheid en Oost-Europese lijfeigenen?

1. Onvrijheid
2. Verplichtingen tot leveren van goederen, arbeidsdiensten en betalingen

Benoem de overeenkomsten en verschillen tussen lijfeigenen (oosteuropa) en horigen (West-Europa, middeleeuwen

overeenkomst: juridische status, door een institutionele (niet-contractuele) band onderworpen aan de heer.
verschil: lijfeigenen waren verplicht arbeidsdienst te verrichten in het vaak geconcentreerde eigendom. ook de kosten van deze arbeid (gereedschap) kwam voor rekening van de lijfeigene. kinderen moesten als personeel in het huis van de heer dienen.

Welke twee vormen in de ontwikkeling van de juridische status van feodaliteit zijn te onderscheiden?

Centraal Europa: boer juridisch aan het landgoed verbonden. Vrijkopen mogelijk.
Polen, Rusland, Hongarije: boerenfamilies band met de adellijke families. Erfelijkheid

Noem een aantal kenmerken van de (laat) Middeleeuwse horigheid (West-Europa)

1. Het domein lag verspreid in een groot gebied.
2 De meer afgelegen horige hoefde meestal geen diensten te verrichten

Op welke vier plekken in Midden- en Oost-Europa waren al domeinen met verplichte arbeid aanwezig in de vijftiende eeuw?

1. Polen
2. Oostelijk Duitsland
3. Rusland
4. Hongarije (ontwikkelde zich sterker na de Boerenoorlog van 1514 en de verovering van een deel van het land door de Turken in 1526)

Noem een aantal kenmerken van het Oost-Europese lijfeigenschap

1. Het eigendom van de heer was meer geconcentreerd.
2. Boer leverde drie tot vijf dagen per week diensten aan de heer (uitvoering kon ook door zoon of knecht)
3. In oostelijk Duitland, Polen en Bohemen kwam het voor dat verschillende aangrenzende dorpen van één landheer waren.

In sommige streken geen verband tussen opkomst lijfeigenschap en de graanprijzen. Welke gebieden?

Centraal Europa, lijfeigenschap in eerste decennia vd 17e eeuw extreem hoog, lage graanprijzen.
Oost-Polen en Baltische staten 2e helft 17e eeuw verscherping van lijfeigenschap, maar lage graanprijzen.

Wanneer waren deze systemen op hun hoogtepunt in:
1. Noord-Polen?
2. Bohemen, westelijk Rusland Hongarije en Walachije (Zuid-Roemenië)?
3. Oost-Pruisen en West-Rusland?

1. Tweede helft van de 16e eeuw
2. Het einde van de 16e eeuw
3. In de 18e eeuw nog een verslechtering (voor de boeren)

Wat zagen sommige auteurs als gevolg van de uitbreiding van lijfeigenschap?

De hoge graanprijzen. Omdat grote hoeveelheden graan in de 16e eeuw verbouwd werd voor export door Oost- en Centraal-Europese landen (de auteur vindt echter dat van een eenduidig verband niet kan worden gesproken).

Beschrijf de ontwikkeling in lijfeigenschap in Oost-Europa

15e eeuw: domeinen met enige verplichte arbeid in Polen, Oost-Duitsland en Rusland.
In 1514 eindigde in Hongarije de Boerenoorlog, waarna er meer sprake was van lijfeigenschap, en groeide verder nadat een deel van het land werd veroverd door de Turken in 1526.
Lijfeigenschap kreeg een juridische basis in Bohemen in 1487, in Polen in 1496 en in Rusland in 1497. Na 1500 verbreidde dit zich in Hongarije, Pruisen, Brandenburg en Oostenrijk. Hernieuwde formaliseringen gingen door tot de 17e en 18e eeuw.

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo