Bevolking, economie en sociale verhoudingen - Sociale verhoudingen
43 belangrijke vragen over Bevolking, economie en sociale verhoudingen - Sociale verhoudingen
Tussen mensen bestaan verschillen ogv ec., jur., en sociale verschillen. Een eerste onderscheid dat gemaakt kan worden is die tussen stad en platteland. Wat bepaalt de status op het platteland en wat in de stad?
- In de stad bepaalde beroep en beroepsprestige en het wel of niet bezitten van burgerrechten ( daarmee politieke rechten) de status van iemand.
Waaruit bestond de stedelijke bevolking als het gaat om beroepen?
Handelaren, beoefenaren van vrije beroepen (juristen/medici) en groepen met geringere sociale status.
Tussen groepen mensen bestaan op grond van hun economische, juridische of sociale positie in de maatschappij grote verschillen.
Hoe was dit op het platteland?
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden
1. Waarom is het van belang voor een historicus om kennis te hebben van de maatschappelijke gelaagdheid?
Tussen groepen mensen bestaan op grond van
- economische
- juridische
- sociale
Een reconstructie van deze maatschappelijke gelaagdheid geeft de historicus de gelegenheid uitspraken te doen over levenskansen van groepen mensen en over de toe- of afname van de ongelijkheid, bezits- of machtsconcentratie.
Bood lijfeigenschap ook voordelen?
Tussen groepen mensen bestaan op grond van hun economische, juridische of sociale positie in de maatschappij grote verschillen.
Hoe was dit in urbane gebieden?
2. Waarom dient er onderscheid gemaakt te worden tussen de stad en platteland bij de bestudering van sociale verhoudingen?
Op het platteland waren de volgende zaken van doorslaggevende betekenis:
- inkomen en grondbezit
- de juridische positie (lijfeigene, vrije, edele, geestelijke)
- etnische verschillen
- religieuze verschillen.
In urbane gebieden bestond een grotere beroependifferentiatie met het daarmee verbonden uiteenlopende beroepenprestige.
De sociaal-juridische verschillen betroffen vooral het bezit van burgerrechten: een voorwaarde voor eventuele politieke invloed.
Wat weten we van het kwantitatieve beeld van de sociale verhoudingen tijdens het Ancien Regime?
- In oostelijker delen van Europa ontbreken cijfers totaal.
Waarom werd in Frankrijk en in het mediterrane gebied adelsverheffing toegepast?
Waar steunde de adel (bovenaan de maatschappelijke piramide) op?
3. Hoe zag de maatschappelijke piramide eruit in het ancient régime?
Bovenaan stond de adel.
Dan de stedelijke bevolking:
- handelaren
- beoefenaren van vrije beroepen (juristen, medici)
- leden van ambachtsgilden
- ongeorganiseerde stedelingen
Onderaan:
- arbeiders
- armen
- (agrarische) plattelandsbevolking
Tussen boeren bestonden weer verschillen op basis van grondbezit en juridische status, lijfeigen of vrij.
Wat is de oorzaak van het feit dat kerkelijk grondbezit afnam tussen de 15e en 17e eeuw?
Welk percentage van de bevolking bestond uit adel?
De adel vervulde verschillende politieke en economische rollen in Europa.
In Oost-Europa: vorming staten kwam laat op gang. De adel verkreeg sterke lokale machtspositie.
In heel Europa: adel werd opgenomen in de kring van het hof en met staatsfuncties bedeeld.
4. Hoe kwam de adel aan inkomen?
5. Hoe groot was het aandeel van de adel in de bevolkingsopbouw?
De hogere en lagere adel bedroeg in de meeste landen 1 à 2% van de totale bevolking.
Alleen in Polen en Hongarije bedroeg het aandeel tot 5% van de bevolking, maar een aanzienlijk deel hiervan was niet rijk.
Het kwantitatieve beeld van de sociale verhoudingen is fragmentarisch. Een voorbeeld is Saksen waar de onderste lagen van de bevolking groeiden en er een sociale polarisatie ontstond. Beschrijf de ontwikkeling
Lijfeigenschap was niet altijd nadelig, waarom?
Toegang tot de grond gegarandeerd, daardoor basis voor zelfvoorziening.
sociale relaties werden in belangrijke mate beheerst door de patriarche zorgplicht van de adellijke familie.
Hoe waren de sociale verschillen naar stand en geografie? (platteland - stad)
Steden: je beroep en je burgerrechten waren belangrijk.
Adel: stand telde
Stedelijke bevolking met geld: gegoede burgerij komt na de adel.
Arbeidersklasse: staat onderaan.
Verschillen ten aanzien van adellijk grondbezit?
- Oost- en Zuid- Europa gemiddeld meer land dan in West-Europa.
- Engeland wel veel grondbezit.
- In 18e eeuws Oost-Pruisen mocht alleen adel grond bezitten.
6. Beschrijf de regionale verschillen ten aanzien van de politieke en economische rollen van de adel.
Frankrijk en het mediterrane gebied:
adelsverheffing werd tot machtsinstrument van het centraal bestuur. Het werd vooral verleend aan ambtenaren, die snel grond kopen om zich aan de nieuwe sociale status aan te passen.
Oost-Europa:
sterkere lokale machtspositie van de adel door de late opkomst van sterke en gecentraliseerde staten.
In 17e en 18e eeuw in geheel Europa:
de hogere adel wordt steeds meer opgenomen in de kring rond het hof en wordt door de vorst met hoge staatsfuncties bedeeld.
Waaruit bestond de onderste laag van de maatschappelijke piramide?
Vraag onder historici: hoe de sociale verhoudingen in Oost-Europa benaderen?
frequentie en last arbeidsdiensten?
Hoe hard was het leven van een lijfeigene-gezin?
Was de juridische status doorslaggevend? (de Oost-Europese boer was onvrij en gebonden aan adel en grond met overeenstemmende rechten en plichten)
Hoe kreeg je in veel steden burgerrecht?
7. Welke verschillen bestonden er ten aanzien van het adellijke grondbezit?
Hoe waren de sociale verhoudingen in Engeland tijdens het ancien régime?
Engeland kende geringe veranderingen in de sociale verhoudingen.
Dit was een gevolg van de verdeling van het grootgrondbezit na de Reformatie: de grond van de kerk ging vooral naar grotere boeren en de adel.
Ook de enclosure-beweging werd de verdeling van het landbezit ongelijker ten gunste van de grootste landeigenaren. Dit bleef zonder veel betekenis voor de inkomensverdeling.
Wiens uitgangspunten zijn nog steeds leidend bij de verklaring van de tweede feodaliteit in Oost-Europa (2).
BH Slicher van Bath 'Geschiedenis van maatschappij en cultuur'.
8. Hoe was het formeel burgerschap in de steden geregeld?
Via
- geboorterecht óf
- gekocht (wel een financieel hoge drempel)
Welke verklaringen van de tweede feodaliteit gaf J. Blum?
- In Oost-Europa ontstond in de 14e en 15e eeuw geen sterk centraal gezag door oorlogen en onderlinge dynastieke rivaliteiten. Hiervan profiteerde lage adel en kreeg in ruil daarvoor landerijen en meer zeggenschap over steden en boeren.
- in nabijheid van markten nam de domaniale productie toe met gebruik van (toename van ) arbeidsdiensten.
Door wie werden de grootste Europese steden bestuurd?
In sommige steden in de Nederlanden, N-Italië en Parijs verwierven rijke burgers de heerschappij.
9. Wie bezetten de lokale bestuurlijke posities in de steden?
De welvarende burgers.
De meeste ambieerden een aristocratische levensstijl en verschillende van hen werden samen met hoge staatsbeambten in de adelstand verheven.
In de Nederlanden (16e en 17e eeuw) hadden stedelijke bestuurders tevens een belangrijke invloed op de provinciale politiek.
Hoe zag de maatschappelijke piramide in de steden er uit?
BH Slicher Bath onderzocht de relatie tussen graanprijzen en graanexport en de toename van lijfeigenschap
Voor het overige vroeg hij zich af of de graanprijzen en -export een rol speelden. Hij berekende het volume van de export en zag toename lijfeigenschap onafhankelijk van graanprijzen en -export.
Welke verklaring ga BH Slicher Bath voor de ontwikkeling van de tweede feodaliteit?
- De tweede feodaliteit kreeg kans omdat men in Oost-Europa de kosten wilde verminderen door intensivering en uitbreiding van arbeidsdiensten.
- Oost-Europa concurreerde op diplomatiek en militair vlag met West-Europa. Gevolg:
- hoog collectief uitgavenpatroon en hoge belastingdruk.
- Verder was adel en geestelijkheid niet-economisch actief.
- Verder een lage kwalitatieve ontwikkeling van de landbouw
- toch moest de landbouw meer opbrengen, ook tijdens de periode van lage graanprijzen
11. Wat kun je zeggen over de sociale verhoudingen tijdens het ancien régime?
Gegevens hierover zijn fragmentarisch.
Slechts voor specifieke lokale gemeenschappen of regio's heeft men een stratificatie (indeling naar laag van de bevolking) kunnen opstellen.
Gregory King maakte in 1688 een schatting van de omvang van de verschillende bevolkingsgroepen binnen de Engels samenlevingen en hun inkomensverschillen.
In 1803 herhaald door P. Colquhoun.
Wat blijkt uit hun schattingen?
13. Wat kun je zeggen over de sociale verhoudingen op regionaal niveau in Saksen?
- Ontwikkeling van de rurale industrie maakte ontwikkeling van de rurale bevolkingsgroep mogelijk
- Zowel in steden als op het platteland groeide vooral de onderste lagen van de bevolking.
- Dit leidde tot sociale polarisatie (toenemende tegenstelling binnen de bevolking) en het ontstaan van grotere groepen zonder burgerrechten
- Dit leidde tot sociale polarisatie (toenemende tegenstelling binnen de bevolking) en het ontstaan van grotere groepen zonder burgerrechten
Wat was het resultaat van de enclosure-beweging in Engeland in de achttiende eeuw?
14. Kwantitatieve overzichten van de sociale structuur van Oost-Eurpa ontbreken vrijwel geheel. Wat weten we wel?
- Beperkte omvang van nijverheid en urbane bevolking
- kleinere groep welvarende burgers tov West-Europa
Welke sociale verandering zag je in verschillende gebieden?
15. De juridische status van de bevolking was van belang. Hoe was deze status in het ancien régime?
Grote verschillen tussen Oost- en West-Europa.
Oost-Europa: boeren onvrij en gebonden aan adel en grond
West-Europa: al dan niet bezitten van stedelijke burgerrechten betekende minder verstrekkend juridisch verschil.
De meest geurbaniseerde delen van Centraal- en Oost-Europa: Bohemen en Silezie:
- grote stedelijke en rurale nijverheid dan andere regio's
- daardoor sterkere beroependifferentiatie
- sociale gelaagdheid complexer
- maar ook hier leidden economische contractie (krimp) tot uitbreiding van lijfeigenschap.
Hoe verliep de sociale ontwikkeling in Sachsen tussen 1550 en 1843?
Veel plattelander zochten een nieuw bestaan in de stadjes, zij konden geen burgerrechten kopen en dus niet toetreden tot ambachten (gilden).
Nijverheid en urbane bevolking bleven beperkt, daardoor in verhouding minder vrije en welvarende burges dan in W-Europa.
Hoe zit het met de overzichten van de sociale structuur in oostelijker delen van Europa?
Wel aantal publicaties met vragen wat de beste benadering hierover is: Tabel met verdeling grondbezit? Arbeidsdiensten? Leven lijfeigen boerengezinnen?
De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden