Bevolking, economie en sociale verhoudingen - Vragen OU

4 belangrijke vragen over Bevolking, economie en sociale verhoudingen - Vragen OU

Voor West-Europa was het ancien régime een tijd van urbanisatie, commerciële expansie en een sterke groei van de secundaire sector (nijverheid) en tertiaire sector (handel, dienst­verlening). Het onderscheidde zich wat dat betreft van Oost-Europa, dat veel langer een overwegend ruraal-agrarisch karakter bleef dragen.
Kan, grosso modo gesproken, ook worden gesteld dat de bevolking van West-Europa in de periode 1500-1800 harder is gegroeid dan die van Oost-Europa?

De gesuggereerde generalisatie wordt niet gestaafd door de cijfers. Tussen 1500 en 1800 is de bevolking van Europa als geheel ruimschoots verdubbeld. Oost-Europa blijkt geen achterblijver. Integendeel, het inwonertal van Europees Rusland – verreweg de grootste regio – verdrievoudigde zelfs. Polen, Hongarije, Roemenië en de Balkan zijn alle meer dan verdubbeld. Anders dan men misschien zou verwachten, behoorden de ‘moderne’ West-Europese staten niet tot de snelst groeiende landen, met uitzondering van Enge­land dat een bevolkingstoename kende die iets boven het Europese gemiddelde lag.

Omstreeks 1600 verdrong het monocentrische handelsnetwerk van de Amsterdamse stapelmarkt de polycentrische handel die werd beheerst door de Hanzesteden en de steden in het Middellandse Zeegebied.
Welke gevolgen had dat voor de Noord-Italiaanse steden?

De Noord-Italiaanse steden beleefden een sterke economische achteruitgang. De handel van Venetië met het Ottomaanse rijk kreeg een knauw door de concurrentie van Spanje en Portugal, die zich gingen toeleggen op de aanlevering van specerijen uit Azië. Doordat de voedselvoorziening in het Middellandse Zeegebied verslechterde, moesten er grote hoeveelheden graan uit Noordwest-Europa worden geïmporteerd. Die door Amsterdam gedomineerde graanleveranties verhoogden de afhankelijkheid van de mediterrane economie. De Italiaanse steden hadden bovendien zwaar te lijden onder de concurrentie van de opkomende rurale nijverheid.

Waardoor daalden de graanprijzen na 1620?

De daling valt toe te schrijven aan de concurrentie van voedingsmiddelen als rijst, boekweit, maïs en – vanaf het begin van de achttiende eeuw – aardappelen, het grotere aanbod van graan en de verminderde vraag naar voedsel door de stagnatie, c.q. achter­uitgang van de bevolking.
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

Wie profiteerden van de graanprijsdaling na 1620 en waaraan besteedden zij hun grotere koopkracht?

De lagere graanprijzen vergrootten de koopkracht van het niet-agrarische bevol­kings­deel en leidden tot een grotere vraag naar nijverheidsproducten. De vraag naar agrari­sche producten is inelastisch (weinig afhankelijk van prijsschommelingen).

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo