Emigratie, eindafrekening en objectvrijstelling - De objectvrijstelling

17 belangrijke vragen over Emigratie, eindafrekening en objectvrijstelling - De objectvrijstelling

Wat is het doel van de objectvrijstelling?

De door belastingplichtige in het buitenland behaalde resultaten met zogenaamde actieve vaste inrichtingen en onroerende zaken buiten de Nederlandse wet met VPB belaste winst te houden.

Uit welke 3 elementen bestaat de regeling voor buitenlandse ondernemingswinsten?

  1. Een objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten (art. 15e en 15f Wet VPB);
  2. Een regeling voor laagbelaste buitenlandse beleggingsondernemingen (art. 15g, 15h en 23d Wet VPB);
  3. Een regeling voor stakingsverliezen indien een belastingplichtige ophoudt winst uit een andere staat te genieten (art. 15i en 15j).

Wat wordt bepaald in art. 15e met betrekking tot de objectvrijstelling?

In art. 15e lid 1 Wet VPB is bepaald dat de winst van een belastingplichtige met winst uit een andere staat wordt verminderd met de positieve en negatieve bedaren van de winst uit de andere staat. Dit is de kern van de objectvrijstelling.
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

Waar ziet de objectvrijstelling op bij verdragslanden op grond van art. 15e lid 2 sub a Wet VPB?

  1. De winst uit een buitenlandse vaste inrichting;
  2. De opbrengsten verminderd met de daarmee verband houdende kosten uit in de andere staat gelegen onroerende zaken; en
  3. De overige voordele verminderd met de daarmee verband houdende kosten waarover de andere staat het heffingsrecht heeft.

mits Nederland voor de positieve voordelen uit deze inkomenscategorieën op basis van het verdrag een vrijstelling moet verlenen als de methode ter voorkoming van dubbele belastingheffing.
De objectvrijstelling is pas van toepassing indien aan de hiervoor vermelde voorwaarde is voldaan.

Hoe werkt de objectvrijstelling bij niet-verdragslanden op grond van art. 15e lid 2 sub b Wet VPB?

Bij niet-verdragslanden geldt de objectvrijstelling op grond van art. 15e lid 2 sub b Wet VPB voor het gezamenlijke bedrag van de in een staat behaalde winsten uit een buitenlandse vaste inrichting, de opbrengsten verminderd met daarmee verband houdende kosten uit binnen het gebied van een andere staat gelegen onroerende zaken en de opbrengsten verminderd met de daarmee verband houdende kosten uit rechten op aandelen in de winst van een onderneming waarvan de leiding in een andere staat is gevestigd.

Hoe wordt de winst bepaald van buitenlandse vaste inrichtingen bij niet-verdragssituaties?

Art. 15e lid 6 Wet VPB bepaald dat winsttoerekening plaatsvindt volgens de meest moderne OESO benadering. Uitgangspunt is dat de winsttoerekening aan een vaste inrichting plaatsvindt met toepassing van de zogenoemde ondernemingssplitsingsmethode. Dit betekent dat een vaste inrichting voor de fiscale winsttoerekening als een zelfstandige onderneming ten opzichte van de rest van het lichaam wordt beschouwd.

Hoe werkt de objectvrijstelling voor laagbelaste buitenlandse ondernemingen?

De objectvrijstelling geldt op grond van art. 15e lid 7 niet voor winst uit laagbelaste buitenlandse ondernemingen, tenzij Nederland op basis van een verdrag ten aanzien van die winst in een voorkoming van dubbele belastingheffing moet voorzien middels de vrijstellingsmethode.

Geldt de objectvrijstelling voor een CFC-vaste inrichting?

Nee, art. 15e lid 10 bepaald dat een CFC-vaste inrichting niet valt onder de werking van de objectvrijstelling. Wel geldt voor hen de beperkte verrekenen van art. 23e Wet VPB.

Wat is de definitie van een vaste inrichting bij niet-verdragslanden?

Art. 15f Wet VPB beschrijft wat een vaste inrichting is. Dit komt overeen met art. 5 OESO-modelverdrag.

Is er een versoepeling voor laagbelaste beleggingsondernemingen, omdat zij geen recht hebben op de objectvrijstelling?

Laagbelaste beleggingsondernemingen mogen geen gebruik maken van de objectvrijstelling, maar ter voorkoming van dubbele belasting wordt een belastingverrekening gegeven voor de buitenlandse winstbelasting die drukt op de winst uit de laagbelaste buitenlandse beleggingsonderneming.
Hierover gaat art. 15h Wet VPB.

Wanneer wordt geen verrekening gegeven op grond van art. 15h wet VPB?

Er wordt geen verrekening gegeven, als:
  • De laagbelaste buitenlandse beleggingsonderneming is niet onderworpen aan een belasting naar winst of als deze is onderworpen aan een winstbepaling maar niet resulteert in een daadwerkelijke heffing (art. 15h lid 3);
  • Belastingplichtige die wordt aangezien als beleggingsinstelling (art. 15h lid 4).

Welk bedrag mag verrekend worden bij laagbelaste beleggingsondernemingen op grond van art. 23d Wet VPB?

Op grond van art. 23d Wet VPB is de verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten het laagst van de volgende bedragen:
  • 5% van het gezamenlijke bedrag aan winst uit buitenlandse ondernemingen. Of , indien de belastingplichtige daarvoor kiest, het werkelijk betaalde bedrag aan buitenlandse winstbelasting; en
  • Het bedrag dat tot de volgens hoofdstuk V berekende belasting in dezelfde verhouding staat als het in onderdeel a bedoelde gezamenlijke bedrag aan winst uit buitenlandse onderneming, staat tot het belastbare bedrag.

Wat is de heffingsgrondslag indien er sprake is van een negatief saldo van een laagbelaste beleggingsonderneming?

Indien de belastingplichtige in een jaar per saldo een negatieve buitenlandse ondernemingsinkt met zijn gezamenlijke laagbelaste beleggingsondernemingen heeft geleden, wordt de heffingsgrondslag van de belastingplichtige op grond van art. 15h lid 2 Wet VPB verminderd met 5?25 maal het negatieve bedra van de winst uit de laagbelaste beleggingsondernemingen. De winst wordt dus verhoogd?

Wat zijn de gevolgen als een onderneming binnen 3 jaar na staking van de onderneming in een andere staat weer activiteiten gaat uitoefenen in die staat?

De nieuwe activiteit wordt op grond van art. 15i lid 5 Wet VPB gezien als een voortzetting van de oude vaste inrichting. Het eerder in aftrek genomen stakingsverlies was achteraf gezien te vroeg in aftrek genomen. Daarom wordt deze aftrek bij de start van de nieuwe activiteit teruggenomen dier een winstbijtelling in het startjaar, die niet onder de objectvrijstelling valt (art. 15i lid 6 Wet VPB).

Wat zijn de gevolgen voor een onderneming indien deze staakt en een verbonden lichaam deze activiteiten voortzet?

Art. 15j Wet VPB bepaalt dat voor een dergelijke situatie het verbonden lichaam dat de activiteiten voorzet voor wat betreft het per saldo door de belastingplichtige geleden verlies in de plaats treedt van de belastingplichtige.
Het oorspronkelijke stakingsverlies van de belastingplichtige kan alsnog in aftrek worden genomen zodra het verbonden lichaam de activiteiten heeft overgenomen alsnog staakt of deze worden overgenomen door een derde.

Wat bepaalt art. 15j lid 2 Wet VPB om misbruik van de regeling van art. 15j Wet VPB te voorkomen?

Overbrenging van een stakingsverlies aan een verbonden lichaam is alleen aan de orde als het voortgezette verbonden lichaam de buitenlandse activiteiten ten minste 3 jaar voortzet.

Wat gebeurd er met het stakingsverlies indien de onderneming verder gaat in een fiscale eenheid?

Het stakingsverlies wordt doorgeschoven naar de fiscale eenheid.

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo