Samenvatting: Werkboek Democratisch Staatsrecht
- Deze + 400k samenvattingen
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden
Lees hier de samenvatting en de meest belangrijke oefenvragen van Werkboek democratisch Staatsrecht
-
1 LE 1 - Staat, staat- en bestuursrecht
Dit is een preview. Er zijn 4 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 1
Laat hier meer flashcards zien -
1.2.1 Staatsgezag niet vanzelfsprekend
-
In 18e eeuw: begin van democratie door:
- aanvaarding statelijk gezagd via rechtsstaatidee (regeren voor het volk),
- alle burgers betrokken bij het over hen uitgeoefende gezag (regeren door het volk) -
10 De bovennationale rechtsorde
Dit is een preview. Er zijn 18 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 10
Laat hier meer flashcards zien -
10.1.c.Welk stelsel hanteert Nederland?
Nederland hanteert een gematigd monistisch stelsel.- Regels van internationaal publiekrecht hebben krachtens een ongeschreven regel van nationaal recht interne werking in de Nederlandse rechtsorde (= monistisch).
- Voor bepalingen uit verdragen en besluiten van internationale organisaties die rechtstreeks rechten en verplichtingen aan burgers opleggen, geldt het regiem van de artikelen 93 en 94 Grondwet.
-
10.3.a. Wie heeft uitgemaakt dat artikel 6, vierde lid, van het Europees Sociaal Handvest (stakings- en collectieveactierecht van werknemers) een een ieder verbindende bepaling is (directe werking heeft)?
De Nederlandse rechter, in casu de Hoge Raad. [In het geval van stakingen en andere werknemersacties wordt meestal de rechter in het kader van een
onrechtmatigedaadsactie benaderd.] -
10.6.b. Hoe komen deze instellingen aan hun bevoegdheden?
Bevoegdheden worden toegekend door de EU-Verdragen.
Omdat de EU een ‘doelgemeenschap’ is, worden de meeste bevoegdheden van Raad, Commissie en Europees Parlement specifek per inhoudelijk beleidsterrein in afzonderlijke bepalingen van het VWEU toegekend (zie bijv. art. 103, eerste lid, en artikel 115 VWEU).
In het eerste geval is, gezien artikel 16, derde lid, VEU voor besluitvorming
‘gekwalificeerde meerderheid’ vereist, in het tweede geval ‘eenparigheid van
stemmen’ (unanimiteit, consensus). -
10.6.c. Welk verschil kunt u in dit verband noemen tussen bijvoorbeeld artikel 81 van de Grondwet en de ‘Blanket-wet’ (tekst 3.1 in dit werkboek) enerzijds en de methode van bevoegdheidverlening in EU-verband anderzijds?
Artikel 81 Grondwet en de ‘Blanket-wet’ geven algemene bevoegdheden, los van het specifieke terrein waarop een ambt beslissingen gaat nemen.
Het EU-recht kent uitsluitend inhoudspecifieke bevoegdheidstoekenningen, vergelijkbaar met bijvoorbeeld de artikelen 9, tweede lid, en 106 van onze Grondwet.
[Het Hof van Justitie krijgt in het VWEU in de art. 258 e.v. diverse rechterlijke
bevoegdheden.] -
10.8. (meerkeuzevraag, tevens tweestellingvraag) Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen. I. Een Nederlandse rechter is soms een unierechter. II. De prejudiciële procedure die in het VWEU is geregeld, houdt in dat het Hof van Justitie van de Europese Unie de hoogste appelrechter voor uniezaken is.
Alleen stelling I is juist.
Voor de juistheid van stelling I zie par. 14.3.6 studieboek (zie ook volgende vraag)
Stelling II is onjuist. Het HJEU is wel de hoogste communautaire rechter, maar is in prejudiciële procedures geen appelrechter.
Men komt bij een prejudiciële procedure niet in een beroepsprocedure bij het HJEU terecht, het is de nationale rechter die in een ‘tussenprocedure’ het oordeel van het Hof inwint, waarna de nationale procedure met inachtneming van de uitspraak van het Hof voortgang vindt. -
Wanneer fungeert een nationale rechter als unierechter?
Als hij in een geschil bepalingen van Unierecht moet toepassen:- uniforme doorwerking van unierecht in lidstaat verzekeren
- loyaal samenwerken met Hof van Justitie.
-
Wanneer heeft een bepaling van Unierecht rechtstreekse werking?
Is afhankelijk van vraag of deze:- voldoende nauwkeuring en onvoorwaardelijk is geformuleerd.
- de mate waarin de lidstaat bij de uitvoering van de bepaling
beschikt over discretionaire vrijheid (= beleidsvrijheid).
Gering?-> rechtstreekse werking.
-
Beoordeel de juistheid van de volgende stelling. De artikelen 93 en 94 Gw leggen het in Nederland geldende monistische stelsel vast, zowel voor volkenrecht in het algemeen als voor EU-recht.
Deze stelling is niet juist. Het monisme (dwz. 'de automatische' interne werking en voorrang van het volkenrecht in de nationale rechtsorde, vloeit voort uit ongeschreven Nederlands constitutioneel recht, en dus niet uit de Grondwet. Artt. 93 en 94 Gw leggen dus ook niet het monisme vast, maar ze geven aan hoe rechter en bestuur met een bepaald onderdeel van het volkenrecht (een ieder verbindende bepalingen) hebben om te gaan.
Uit de artikelen 93 en 94 Gw. vloeien de beperkingen op de interne werking en de voorrang van het internationale recht voort, waardoor het Nederlandse stelsel slechts gematigd monistisch is. -
Waar is de algemene voorrang van het direct werkende Europese unierecht (geldend voor alle lidstaten) op gebaseerd?
Dit is een uitvloeisel van de opvatting dat de EU-rechtsorde in de rechtsorden der lidstaten is opgenomen en dat de nationale rechter hier rekening mee dient te houden.
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden