De moderne tijd (16e eeuw - 19e eeuw) - Baruch de Spinoza: God als substantie - De totaliteit begrijpen: substantie, attribuut en modus
10 belangrijke vragen over De moderne tijd (16e eeuw - 19e eeuw) - Baruch de Spinoza: God als substantie - De totaliteit begrijpen: substantie, attribuut en modus
Wat betekent het de totaliteit te begrijpen? De eerste vraag is dan: van wat kan gezegd worden dat het echt 'is'. Hoe beantwoordt Spinoza dat?
Id quod in se est et per se concipitur. Spinoza plaatst 'est' en 'concipitur' naast elkaar. Waar wijst dit op.
Wat op zichzelf bestaat moet ook in zichzelf begrepen worden zonder begrippen van iets anders. Oftewel: de zelfstandigheid van de substantie komt zowel in het zijn als in het denken tot uiting.
De definitie van substantie heeft twee onderdelen. Welke.
2. Substantie is id quod per se concipitur: De substantie is kenbaar, niet door middel van iets anders maar door de wezenskenmerken die haar en haar alleen eigen zijn.
Bijgevolg kan de substantie geen enkel kenmerk gemeenschappelijk hebben met andere substanties.
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden
Spinoza vult het substantiebegrip aan met twee andere definities. Welke.
Wat zijn de attributen volgens Spinoza.
De attributen zijn de eigenschappen die tot de wezensstructuur van de substantie behoren en waarvan het verstand er twee kent.
Het is een wezenskenmerk of grondeigenschap van de substantie.
Wat zijn volgens Spinoza de 'modi'
Wat volgt uit Spinoza's definitie van van substantie. Vier dingen.
2. Als er een substantie bestaat kan ze niet door een andere substantie veroorzaakt zijn.
3. Als er een substantie bestaat moet ze causa sui (oorzaak van zichzelf) zijn: het wezen (de essentie) van de substantie sluit het predikaat existentie in zich.
4. Als er een substantie bestaat moet ze oneindig zijn.
Hoe moeten we God volgens Spinoza definiëren.
Hieruit volgt dat we God als Absolute volmaaktheid moeten denken.
We moeten God als Absolute volmaaktheid denken. Wat betekent dit.
2. Dat zijn wezen elke volmaaktheid uitdrukt (een oneindig aantal attributen).
Uit de definities van God en hun gevolgen leidt Spinoza daarna het bestaan van de ene goddelijke substantie af. Welke argumenten gebruikt hij.
2. Er kan maar een substantie gedacht worden. Er kan naast de ene goddelijke substantie geen tweede substantie met een oneindig aantal attributen gedacht worden.
3. We kunnen God niet anders denken dan als substantie en als noodzakelijk bestaand, daarom moet hij-vanwege het parallelisme tussen denken en zijn- ook noodzakelijke bestaan.
De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden