Farmacodynamiek - Bacteriële infecties
21 belangrijke vragen over Farmacodynamiek - Bacteriële infecties
Bacteriën kun je globaal indelen naar vorm (coccen/bolletjes versus staven), metabolisme (aeroob/anaeroob) en aankleuringskenmerken van de wand (positief bij gramkleuring versus negatief bij gramkleuring). Welke organismen zijn vaker pathogeen?
A. Aerobe organismen
B. Anaerobe organismen
Het vaakst worden infecties veroorzaakt door aerobe organismen, specifieker de aerobe, grampositieve coccen en aerobe gram-negatieve staven. Welke van onderstaande organismen is een gram-negatieve staaf?
A. Clostridium difficile
B. Escheria coli
C. Staphylococcus aureus
D. Streptococcus pneumoniae
Wat zijn de belangrijkste gram positieve en en gram-negatieve coccen en staven?
Gram postieve staven: clostridium, corynebacteriën
Gram negatieve coccen: Neisseria, moraxella
Gram negatieve staven: Escheria, Proteus, Pseudomonas, Haemophilus
De schuingedrukte zijn het vaakst pathogeen.
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden
Tegen welk organisme werkt (benzyl)penicilline (amoxicilline!) het best?
A. Gram-negatieve coccen
B. Gram-negatieve staven
C. Gram-positieve coccen
D. Gram-positieve staven
Gram-negatieve staven zijn minder gevoelig voor amoxicilline.
Penicilline behoort tot de groep betalactam-antibiotica. Die heten zo omdat ze een betalactamring bevatten. Welk van de onderstaande antwoordopties geeft juist de rangschikking weer van het werkingsspectrum van betalactam-antibiotica, oplopend van smal naar breed?
A. Amoxicilline, meropenem, penicilline, piperacilline
B. Meropenem, panicilline, amoxicilline, piperacilline
C. Penicilline, amoxicilline, piperacilline, meropenem
D. Penicilline, piperacilline, amoxicilline, meropenem
Antibioticagebruik betekend dat er selectiedruk optreedt op bacteriën, waardoor bacteriën die toevallig een mutatie hebben die hun overlevering bevordert een overlevingsvoordeel hebben. Dit is de basis van antibioticaresistentie. Voor betalactamantibiotica geldt dat sommige bacteriën enzymen vormen die hun betalactamring afbreken, de zogeheten betalactamases. Staphylococcus aureus staat hierom bekend. Hoe kun je toch een infectie met Staph. Aur. Behandelen met penicillines?
A. Door middel van flucloxacilline
B. Door clavulaanzuur toe te voegen aan amoxicilline (Augmentin/amox-clav)
C. Opties A en B zijn beiden juist
Wat betekend de suffix -ase? En wat kun je aan de prefix aflezen?
Een uitzondering op het bovenstaande is MRSA (Methicilline Resistente Staphylococcus Aureus) welke ongevoelig is voor zowel flucloxacilline als amoxicilline/clavulaanzuur. Hoe behandel je een MRSA-infectie?
A. Piperacilline en tazobactim (pip/tazo)
B. Ultrahoge doseringen clavulaanzuur
C. Vancomycine
Pip/tazo is ook een reserve antibioticum, maar MRSA is hier resistent tegen.
Sommige staphylococcen produceren een enzym genaamd coagulase. Coagulase zet fibrinogeen om in fibrine, de laatste stap in de stollingscascade. Staphylococcen die coagulase produceren worden logischerwijs coagulase-positief genoemd. Anders worden ze co-agulase negatief genoemd. Welke variant is het meest virulent?
A. Co-agulase positief
B. Co-agulase negatief
Een voorbeeld van een coagulase negatieve stafylokok is staphylococcus epidermis. Welke stelling is onjuist?
A. Deze bacterie is een huidcommensaal
B. Deze bacterie veroorzaakt soms infecties.
C. Wanneer deze bacterie wordt gekweekt bijv uit een bloedkweek is dit zeer waarschijnlijk door huidcontaminatie
D. Deze bacterie is sterk resistent tegen meerdere antibiotica.
Een patiënt heeft een infectie met een multiresistent organisme wat behoort tot de groep extended spectrum betalactamases (ESBL). Welk antibioticum is hierbij geïndiceerd?
A. Benzylpenicilline
B. Flucloxacilline
C. Amoxicilline/cavulaanzuur
D. Piperacilline/tazobactam
E. Vancomycine
F. Een carbapenem, bijv. Meropenem
In welke tractus treden bijwerkingen van antibiotica in het algemeen het vaakst op?
A. Circulatorius
B. Digestivus
C. Immunologicus
D. Neurologicus
Voor betalactamantibiotica is een allergische reactie een relatief vaak voorkomende bijwerking. Welke groep antibiotica kan bij patiënten met een penicillineallergie middels een kruisovergevoeligheid een allergische reactie veroorzaken?
A. Cefalosporinen (cefalozine, ceftazidim, ceftriaxon)
B. Macroliden (azitromycine, claritromycine, erytromycine)
C. Tetracyclinen (doxycyline, tetracycline)
Macroliden kunnen dit onderling hebben, even als tetracyclinen.
Welk antibioticum staat bekend om de irreversibele verkleuring van de tanden?
A. Amoxicilline
B. Ceftazidim
C. Doxycycline
In verband met het risico op welke bijwerking worden bloedspiegels bepaald bij patiënten die behandeld worden met aminoglycosiden (bijv. Gentamicine). Er zijn twee juiste opties.
A. Gehoorstoornissen
B. Leukocytopenie
C. Nierfunctiestoornissen
Leukocytopenie is een bijwerking van cotrimoxazol (trimethoprim+sulfonamide), zeker als ook methotrexaat wordt gebruikt.
Hoe komt het dat cotrimoxazol en methotrexaat niet kunnen worden gecombineerd?
Een patiënt gebruikt oraal ciprofloxacine icm een ijzerpreparaat. Wat verwacht je ten aanzien van de werking van het antibioticum?
A. Deze gaat omhoog
B. Deze gaat omlaag
C. Deze verandert niet
Over het algemeen kun je na enige tijd antibiotica i.v. Over naar orale antibiotica. Na hoeveel tijd is dit meestal mogelijk?
A. Na 6-12 uur
B. Na 12-24 uur
C. Na 24-48 uur
D. Na 48-72 uur
Soms moet gezien de aard van de pathologie wekenlang intraveneus worden behandeld, bijv flucloxacilline i.v. bij endocarditis.
In het algemeen geldt dat je bij het starten van een antibioticum (empirische keuze, voordat het antibiogram bekend is) poogt redelijkerwijs een antibioticum met een relatief smal spectrum te geven om resistentie te voorkomen. Er zijn populaties waarbij je toch empirisch voor een breedspectrumantibioticum kiest. Bij welke populaties doe je dit?
A. Patiënten die recent zijn opgenomen geweest in ziekenhuis of verpleeghuis
B. Patiënten die meermaals zijn behandeld met antibiotica
C. Patienten die immunosuppresiva gebruiken of anderszins immuungecompromitteerd zijn.
D. Patiënten uit buitenlandse ziekenhuizen
E. Alle bovenstaande.
Wat is de reden dat orale antibiotica bij een patiënt met een endocarditis met klepvegetaties onvoldoende effect sorteren?
A. De organismen die endocarditis veroorzaken zijn vaak antibioticaresistent
B. De oorzaak van endocarditis is meestal niet infectieus
C. De oorzaak van klepvegetaties is meestal viraal
D. Vegetaties zijn moeilijk te penetreren door antibiotica, zodat snel hoge spiegels nodig zijn
Welk antibioticum is volgens de laatste NHG-standaard 1e keus bij een ongecompliceerde cystitis en een gecompliceerde UWI bij een gezonde, niet zwangere vrouw?
A. Ongecompliceerd: amoxicilline/clavulaanzuur; gecompliceerd: meropenem
B. Ongecompliceerd: nitrofurantoïne; gecompliceerd: ciprofloxacine
C. Ongecompliceerd: trimethoprim; gecompliceerd: cotrimoxazol
Nitrofurantoïne is een middel uit de categorie overig en is bij ongecompliceerder UWI's middel van 1e keus, ongeacht zwangerschap, leeftijd etc.
Bij gecompliceerde UWI's is het middel van 1e keus bijna altijd ciprofloxacine, behalve voor kinderen (augmentin).
De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden