Farmacodynamiek - Psychoses en delier
9 belangrijke vragen over Farmacodynamiek - Psychoses en delier
Welke van onderstaande uitspraken over een delier is onjuist?
A. Bij een delier vertoont men vrijwel altijd hyperactief gedrag zoals plukkerigheid
B. De verschijnselen van een delier fluctueren en zijn doorgaans uitgesprokener in de avond en nacht
C. Een delier wordt gekenmerkt door een stoornis in het bewustzijn en in de aandacht (minder goed te sturen, richten, vast te houden, te verplaatsen) soms treden er wanen en hallucinaties op.
D. Een delier treedt meestal plotseling op (uren tot dagen) maar kan wel langdurig persisteren
E. Een delier wordt typisch veroorzaakt door factoren zoals infectie, intoxicatie of geneesmiddelonthouding (alcohol of benzodiazepine-onttrekking)
Verscheidene neurotransmitters spelen een rol bij de pathofysiologie van delier en psychotische beelden. Welke neurotransmitter speelt de belangrijkste rol?
A. Dopamine
B. Histamine
C. Noradrenaline
D. Serotonine
Van een antipsychoticum is bekend dat die een invloed heeft op de dopaminereceptor, specifieker de D2-receptor. Verwacht je dat dit een D2-agonist of D2-antagonist is?
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden
Antipsychotica worden ingedeeld in "klassiek" en "atypisch", waar berust deze indeling op?
A. Op indicatie; atypische antipsychotica zijn bedoeld voor minder gangbare ziektebeelden.
B. Op generatie; atypische antipsychotica zijn nieuwer
C. Op verschillen in werkingsmechanisme
Klassieke antipsychotica hebben verscheidene mogelijke bijwerkingen. Gevreesde bijwerkingen zijn de (soms irreversibele) extrapiramidale symptomen vooral bij langduriger gebruik. Klinisch kan een extrapiramidaal verschijnsel verschillende uitingsvormen hebben zoals: dystonie (continue spasme), bradykinesie, tremor, tardieve dyskinesie (onregelmatige, schokkerige bewegingen). Op dysfunctie in welke structuur berusten de extrapiramidale verschijnselen?
A. Efferente neuronen vanuit de motorcortex
B. De basale kernen
C. Uittredende zenuwwortels
D. Perifere zenuwen
Piramidale systeem: banen vanuit motorcortex -> ruggenmerg -> perifere zenuwen. Regelt vrijwillige bewegingen.
Extrapiramidaal systeem: basale kernen (Nucleus caudatus, putamen, globus pallidus). Regelt o.a. Souplesse en coördinatie van vrijwillige bewegingen. Afhankelijk van dopamine.
Vergelijkbaar met rigiditeit bij m. Parkinson.
Atypische antipsychotica geven dankzij het feit dat hun werking niet, of niet louter, berust op D2-receptorantagonisme over het algemeen een kleinere kans op extrapiramidale verschijnselen, vergeleken met klassieke antipsychotica. Niettemin blijft het risico op extrapiramidale verschijnselen bestaan en kunnen ook bijwerkingen optreden door remming van andere receptoren. Op remming van welke receptor/systeem berust de bijwerking van urineretentie?
A. Alfa-1-receptorblokkade
B. Anticholinerg effect
C. Antidopaminerg effect
D. Antihistaminerg effect
E. Antiserotonerg effect
Alfa-1-blokkade: hypotensie, reactieve tachycardie, duizeligheid.
Anticholinerg: Obstipatie, droge mond, urineretentie
Antidopaminerg: Extrapiramydale bijwerkingen
Antihistaminerg: Gewichtstoename en sedatie
Antiserotonerg: Gewichtstoename
Naast de bovenstaande bijwerkingen is een absolute tentamenklassieker een bijwerking van het atypische antipsychoticum "clozapine", die intensieve controles noodzakelijk maakt. Welke bijwerking is dit?
A. Agranulocytose
B. Anemie
C. Coma
D. Myocarditis
Granulocytopenie komt bij 3% voor, agranulocytose bij 1%. Van de granulocyten worden met name de neutrofielen aangedaan, neutropenie. Het bloedbeeld moet de eerste 18 weken wekelijks gemonitord worden.
Patiënten die (gedeeltelijk) antidopaminerge antipsychotica gebruiken lopen een risico op het ontwikkelen van een aantal bijwerkingen die te herleiden zijn naar één mechanisme. Deze bijwerkingen zijn galactorroe, libidoverlies, gyneacomastie en erectiestoornissen.
Waarop berusten die bijwerkingen?
A. Verhoogd oestrogeengehalte in bloed.
B. Verlaagd oestrogeengehalte in bloed.
C. Verhoogd prolactinegehalte in bloed.
D. Verlaagd prolactinegehalte in bloed.
De therapie van een delier moet zo min mogelijk medicamenteus zijn en zoveel mogelijk gericht op het behandelen van de luxerende factor en het zorgen voor een veilige omgeving zodat de patiënt zich beter kan oriënteren, bijv. Schemerverlichting, aanwezigheid van een klok, voorkomen van overprikkeling. Bij onvoldoende effect en het persisteren van angst, hallucinaties of agitatie, kan medicamenteus worden behandeld. Welk middel is eerste keus bij een delier, bij een patiënt zonder psychiatrische of neurologisch comorbiditeit?
A. Clozapine (liefst oraal)
B. Haloperidol (liefst oraal of intrabuccaal)
C. Lorazepam (liefst oraal)
D. Risperidon (liefst oraal of intrabuccaal)
Bij patiënten met parkinson of lewy-body dementie is rivastigmine of clozapine 1e keus.
De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden