Farmacodynamiek - Diabetes

16 belangrijke vragen over Farmacodynamiek - Diabetes

Waarom zijn stoornissen in glucosemetabolisme relevant?

DM is een glucosemetabolisme stoornis. Doordat glucose minder effectief wordt verwerkt stijgt de bloedglucosespiegel. Dit tast lichaamseiwitten structureel aan zodat er advanced glycation end products(AGE's) ontstaan. Deze spelen een belangrijke rol in de ontwikkeling van diabetische complicaties als atherosclerose, nefropathie, neuropathie en zelfs cardiomyopathie.
Ook acutere complicaties kunnen optreden, zoals diabetische ketoacidose. Waarbij er dusdanig veel ketonen zijn dat de buffercapaciteit van het bloed wordt overschreden en een potentieel levensbedreigende acidose optreed.

Welke soorten diabetes zijn er en wat onderscheidt deze?

DM1: autoimmuunziekte waarbij betacellen in de eilandjes van langerhans stuk gaan, hierdoor kan al vanaf jonge leeftijd geen insuline geproduceerd worden.
DM2: verworven door combinatie genetische predispositie en leefstijl waarbij het glucosemetabolisme is verstoord. Pathofysiologisch spectrum van verminderde insulinegevoeligheid GLUT4 receptoren tot volledige endocriene dysfunctie van de betacellen. Farmacotherapie hangt samen met het ziektestadium.

DM 2 is een progressief ziektebeeld waarin je globaal 3 stappen kunt onderscheiden. Welke 3 stappen?

1. Verminderde GLUT4 insulinegevoeligheid
2. Beperkt tekortkomende productie van insuline door het pancreas.
3. Fors tekortkomende/afwezige productie van insuline door de pancreas.
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

De farmacotherapie van DM2 hangt samen met bovengenoemde ziektestadia. De toepasbare middelen zijn de biguaniden (p.o.), de sulfonylderivaten (p.o.) en de insulines (i.v. Of i.m.). Welk geneesmiddel hoort bij welk stadium?
A. 1 Biguaniden; 2 Insulinen; 3 SU-derivaten
B. 1 Biguaniden; 2 SU-derivaten; 3 Insulinen
C. 1 Insulinen; 2 Biguaniden; 3 SU-derivaten
D. 1 SU-derivaten; 2 Biguaniden; 3 Insulinen

B.

Stelling:  bij onvoldoende effect wordt een geneesmiddel vervangen door een middel uit de volgende stap.
A. Juist
B. Onjuist

B. Het wordt toegevoegd

Hoe werken Biguaniden (metformine) , SU-derivaten (glicazide, tolbutamide, glimepiride) en Insulinen?

Biguaniden: Verhogen de perifere gevoeligheid voor insuline en remmen de gluconeogenese in de lever.
SU-derivaten: Induceren insuline afgifte uit het pancreas
Insulinen: vervangen de werking van exogeen insuline

Om de werking van antidiabetica te begrijpen is het niet nodig om rijtjes uit je hoofd te leren. Net als met veel andere geneesmiddelen kom je al ver met je inzicht. Belangrijke bijwerkingen van sommige antidiabetica zijn gewichtstoename en hypoglykemie. Bij welke groep verwacht je deze bijwerkingen niet?

Dit verwacht je niet bij biguaniden. Deze bijwerkingen verwacht je bij een overschot aan insuline. Biguaniden hebben geen invloed op insulineproductie en afgifte. Biguaniden hebben zelfs een eetlustremmend effect.

Metformine heeft een relatief gunstig bijwerkingenprofiel, waarbij met name maagdarmklachten (bijv. Dunne ontlasting) vaak optreden. Desondanks is metformine beducht om het (zelden) veroorzaken van lactaatacidose. Welke van onderstaande factoren vergroot niet de kans op lactaatacidose bij metforminegebruik?
A. Ernstige nierfunctiestoornis
B. Ernstige leverfunctiestoornis
C. Gebruik van NSAIDs of coxibs, ACE-remmers, angiotensinereceptorblokkers en lisdiuretica
D. Gebruik van een SU-derivaat
E. Overmatig alcoholgebruik
F. Systemische arteriële hypotensie, bijv. Door hartfalen of dehydratie

D.

Omdat de kans op lactaatacidose door metformine groter wordt bij toediening van jodiumhoudend contrast bij patiënten met ernstige nierfunctiestoornissen (klaring <30ml/min) of operaties onder algehele, spinale en epidurale anaesthesie heeft het farmacotherapeutisch kompas adviezen geformuleerd t.a.v. De toepassing hiervan. Welk advies is juist?
A. Metformine moet tenminste 24 uur voor OK of contrast worden gestaakt
B. Metformine mag hervat worden direct na de operatie
C. Metformine mag niet eerder dan 72 uur na de operatie/contrast worden hervat.

A. Ten minste 48 uur voor en 48 uur na ok/contrast geen metformine.

Bij het gebruik van SU-derivaat gliclazide is bij ernstige nierfunctiestoornissenmet een creatinineklaring van >10 ml/min geen dosisaanpassing nodig. Dat is opmerkelijk, omdat gliclazide en haar metabolieten renaal geklaard worden. Wat is de reden dat een dosisaanpassing niet nodig is?
A. Gliclazide wordt bij nierfunctiestoornissen hepatobiliair geklaard
B. De metabolieten van Gliclazide zijn niet actief

B. Dit geldt niet voor alle SU-derivaten!

Een patiënt met Type 2 diabetes heeft klachten van transpireren en een tremor. De glucosespiegel blijkt 3,5 mmol/L. Wat is nu het beleid?
A. Toediening van 1 mg glucagon subcutaan
B. Toediening glucose i.v.
C. Toediening glucoserijke voeding, bijv dextrosetablet

C. Bij ernstigere klachten of bewustzijnsdaling A of B.

Omdat de symptomen van een hypoglykemie sympathisch van aard zijn kan het gebruik van een sympaticolyticum, zoals een betablokker, de klachten van een hypoglykemie maskeren. Bij welke betablokker acht je die kans het grootst?
A. Atenolol
B. Bisoprolol
C. Metoprolol
D. Propanolol

D. A t/m C zijn selectieve Beta-1-receptor remmers en hebben een smaller werkingsspectrum dan Propanolol.

Indien bij patiënten met type 2 diabetes onvoldoende effect wordt gesorteerd met biguaniden en SU-derivaten, of bij Type 1 diabetes is therapie met exogeen insuline geïndiceerd. Omdat insuline een eiwit is, is orale toediening niet mogelijk en moet het subcutaan of i.v. Worden toegediend. Om te voorzien in de behoeften per klinisch scenario zijn insulinepreparaten met verschillende kenmerken geformuleerd. Welk werkingsprofiel is het meest geschikt om gedurende de dag, rondom maaltijden, de glucosespiegels te reguleren?
A. Snel- en kortwerkend insuline
B. Middellangwerkend insuline
C. Langwerkend insuline

A. Bijspuitschema.

Sommige insulines zijn dusdanig geformuleerd dat ze vertraagd afgegeven worden. Bijvoorbeeld doordat ze subcutaan neerslaan. Dat is van waarde, bijvoorbeeld voor toediening voor het slapen gaan zodat snachts stabiele spiegels worden bereikt. Welk van de onderstaande preparaten heeft de langste werkingsduur?
A. Insuline aspart (Novorapid)
B. Insuline glargine (Lantus)
C. Insuline regular (Humuline

B. Glargine (Lantus) heeft de langste werkingsduur.
Aspart de kortste

Een relatief nieuwe categorie antidiabeticum is de SGLT-2 remmer (sodium-glucose transporter 2). Deze bevindt zich in de niertubuli en zorgt voor reabsorptie van glucose en natrium. Door gebruik van een SGLT-2 remmer wordt glucosurie (antidiabetisch effect) en nutriurese (ontwaterend effect) bereikt. Dit maakt het extra geschikt voor welke categorie patiënten?

Patiënten met DM en hartfalen.

Welke groep antidiabetica kan een DKA veroorzaken?
A. Biguaniden
B. Exogeen insuline
C. SGLT-2 remmers
D. SU-derivaten

C. Immers en suiker en water wordt afgevoerd.

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo