Compendium - Kliniek

85 belangrijke vragen over Compendium - Kliniek

Wat is het verschil tussen een ziekte diagnose (4 hoofdgroepen), syndroomdiagnose en symptoomdiagnose?

Ziekte diagnose: achterliggende verklaring bekend; pathologisch-anatomisch (stoornis objectief vast te stellen) ; pathofysiologisch (stoornis op afstand vast te stellen); etiologisch (oorzaak functiestoornis is bekend, bijv. Specifieke verwekker); risicofactorieel (risicofactoren aanwezig die de ziekte uitlokken).
Syndroomdiagnose: verzameling bevindingen die samen tot een diagnose leiden, biologische verklaring niet precies bekend, bijv ADHD
Symptoomdiagnose: bijv. Vermoeidheid e.c.i.

Welke microvaardigheden gebruik je in een anamnese en wat houden ze in?

Aandacht geven; Aansluiten; Agenderen; Concretiseren; Feedback geven; Gevoelsreflectie; Markeren; Metacommunicatie; Parafraseren; Samenvatten; Stiltes; Vragen

Welke mesovaardigheden zijn nodig voor een goede anamnese en welke microvaardigheden vallen daaronder?

Accomoderen: aansluiten, gevoelsreflectie, parafraseren.
Actief luisteren: aansluiten, gevoelsreflectie, vragen stellen, parafraseren, stiltes.
Uitvragen: alle microvaardigheden.
Uitleg geven: aansluiten, samenvatten, vragen stellen
Mededelen, inlichten, vertellen: gevoelsreflectie, samenvatten, stiltes.
Adviseren, motiveren: aandacht geven, aansluiten, feedback geven, gevoelsreflectie, samenvatten, stiltes.
Begeleiden, coachen: alle microvaardigheden.
Instrueren: aansluiten, feedback geven, samenvatten
Overleggen: alle microvaardigehedn.
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

Wat is de inhoud van de introductie?

Kennismaking (voorstellen met functie), verificatie persoon door open vraag bijv. Geboortedatum, kort aangeven beschikbare tijd en inhoud. Open vraag naar de reden van de komst. 1e minuut verteld pat vaak de belangrijkste info!

Hoe ziet de speciële anamnese eruit?

gevraagd wordt naar Aard (karakter + ernst); Lokalisatie (en uitstraling); Tijdsverloop (beloop); Invloed (uitlokkende/verminderende factoren); Samenhang (bijkomende klachten of beperkingen in adl); Overig.

Wat wordt uitgevraagd in de algemene anamnese?

Voorgeschiedenis; medicatie; intoxicaties; allergiëen; familieanamnese; reisanamnese; psychosociale anamnese; vaccinaties en ziekten in de omgeving.

Hoe bereken je pack years?

Aantal jaren roken X aantal pakjes per dag. 2,5 pakjes shag = 1pakje sigaretten/dag

Wat komt aan bod in de psychosociale anamnese?

Waarom is deze patiënt juist nu hier?
Hoe verhoudt de presentatie zich tot de verwachting?
Is er sprake van ziektewinst?
DVD: denken, voelen, doen
SCEGS: somatische, cognitieve, emotionele, gedragsmatige en sociale component.
BAFOV: beleving; attributie; functioneren; omgang; verwachtingen.

Wat vraag je uit in de tractus anamnese, het algemene deel?

Algemeen welbevinden, eetlust, gewichtsverandering (bewust/onbewust); inspanningstolerantie; pruritus; icterus; koorts; koude rillingen; nachtzweten; vermoeidheid.
Bij verdenking koorts ook PCM/NSAIDs uitvragen!

Welke symptomen zijn red flags (6)?

Vermoeidheid
Nachtzweten
Aanhoudende koorts
Icterus
Pruritus
Gewichtsdaling

Wat zijn de onderwerpen van een tractusanamnese van de tractus respiratorius?

Dyspneu; hoesten (droog, sputum, snachts); hoorbare ademhaling (piepen, brommen); pijn bij de ademhaling (vastzittend of nit vastzittend aan de ah); sputum (kleur, consistentie, bloed)

Wat zijn de onderwerpen van de tractusanamnese KNO?

Keelpijn; oorpijn; oorsuizen; recidiverende LWI's; stemgebruik (hees, schor); epistaxis

Wat zijn de onderwerpen bij de tractusanamnese van de tractus digestivus?

Vomitus (frequentie, bloedbijmenging); buikpijn; flatus; nausea (ochtend, continue, episoden); ontlastingspatroon (frequentie, consistentie, kleur, bloed of slijmbijmenging, loze aandrang); oprispingen; passageklachten; reflux; voedingspatroon.
Vraag bij klachten trac. Digest. Altijd naar mogelijke relatie met eten.
Koliekpijn (bewegingsdrang!) duid op obstructie hol orgaan-> galstenen, nierstenen, etc..

Waarom vraag je specifiek de ontlasting uit en wat vraag je?

Het patroon verschilt erg tussen personen. Je vraagt frequentie, kleur, consistentie, bloed/slijmbijmenging en loze aandrang uit.

Welke onderwerpen komen aan bod in de tractusanamnese van de tractus urogenitalis?

Mictie (dysurie, strangurie, hematurie, pollakisurie, polyurie), flankpijn, incontinentie, seksuele anamnese.
Vrouw: fluor, menstruele cyclus (tussentijds bloedverlies), prolapsklachten, opvliegers.
Man: afscheiding, erectiestoornissen, nadruppelen, slappe straal, gevoel van incomplete blaaslediging.

Wat zijn de onderwerpen van de endocriene tractusanamnese?

Diarree/obstipatie, dorst, gejaagdheid/traagheid, gewichtsverandering, kou- of warmte-intolerantie, oedeem, polydipsie, polyurie, spierklachten, transpireren, uitpuilende ogen, mentale veranderingen, palpitaties, tremor.

Wat zijn de onderdelen van de tractusanamnese in de tractus locomotorius?

Actieradius; atrofie spiermassa; bewegingsbeperking; gewrichtsklachten; kramp; pijn (snachts, startpijn); ochtendstijfheid; roodheid; rusteloze benen; trauma(mechanisme); warmte/zwelling ledematen of gewrichten.

Wat zijn de onderwerpen in de hematologie tractusanamnese?

Botpijn; epistaxis; hematomen; hevig menstrueel bloedverlies; lang nabloeden; lymfadenopathie; nachtzweten; petechiën

Wat zijn de onderwerpen in de CZS tractusanamnese?

Concentratie- en geheugenstoornissen; coördinatie; duizeligheid/wegrakingen (draaiduizeligheid, licht in het hoofd); gevoelsstoornissen (doof, tintelingen); hoofdpijn; krachtsverlies; zintuigen: gehoor/reuk/smaak/zicht (dubbelzien, gezichtsveldverlies).

Welke onderwerpen vraag je uit bij de tractusanamnese van huid en slijmvliezen?

Huiduitslag (efflorescenties, roodheid); veranderingen van huidkleur; nagelafwijkingen; pruritus; relatie met middelen (shampoo, medicatie, wasmiddel)

Wat zijn de onderwerpen van de tractusanamnese van de tractus mentalis?

Angst, cognitief functioneren, slaapproblemen, somberheid, stemmingswisselingen, wanen, hallucinaties.

Waar gebruik je percussie en wat zijn de 4 tonen die je kunt horen?

M.n. Voor OZ thorax en abdomen.
Tympanisch (wisselend): normaal bij kleine ruimtes met lucht, bijv. darmen.
Gedempt: minder resonantie bij massieve organen als levr, hart, consolidatie van de long.
Sonoor: Grote ruimte met lucht, matig intens, laagfrequent geluid, langaanhoudend. Bijv normale longen.
Hypersonoor: Zeer resonerend geluid in grote ruimte met lucht bijv longen met toegenomen luchthoudendheid (pneumothorax, emfyseem).

Wat zijn de normaalwaarden van de vitale functies?

AH: 10-15/min; Pols 50-90/min, regulair; RR:  systolisch 100-130mmHg, diastolisch 60-90mmHg; T 36-38; CVD: R4-R9cmH2O (zie cardiologie); SpO2 >95%; GSC 15/15; CR <2s

Wat is het gevaar bij een CO vergiftiging?

Je meet een normale SpO2, maar ipv O2 is er CO aan de hemoglobine gebonden (grotere affiniteit). Daardoor te weinig zuurstof naar de weefsels met mogelijk dood tot gevolg. Niet te zien met SpO2 meting dus!

Waar let je op bij LO van hoofd en hals?

Inspectie: vorm/symmetrie; carotiden; lymfeklieren; mond-keelholte; mondhoeken (ragaden); schildklier; trachea.
Palpatie: a. Carotis; a. Temporalis (harde streng voelbaar, pijn, pulsaties); lymfeklieren; schildklier (rust/slikken); trachea.

Welke onderdelen horen bij het OZ van de thorax (hart)?

Inspectie: halsvenen (pulsaties,stuwing); cyanose; ictus cordis.
Palpatie: ictus cordis (diameter, heffend, plaats tov midclav.lijn.); thrills.
Percussie: hartgrenzen (boven, rechts, links tov midclavlijn).
Auscultatie: HF, harttonen (1e, 2e, splijting 2e toon, aanwezigheid 3e/4e toon), ritme, souffles (fase, freq., luidheid, punct.max., uitstraling); pericardwrijven; souffle a. Carotis.
CVD: zie cardiologie en vaat.

Wat is Hemoglobine, wat zijn de normaalwaarden en wat zijn valkuilen in de interpretatie?

- Belangrijkste eiwit in erytrocyten (levensduur 120dagen). Geeft informatie over zuurstofbindende capaciteit van het bloed. T1/2=12-14 weken.
- Normaalwaarde: v 7,5-9,8 mmol/L; m 8-10 mmol/L
Anemie:  Aantal erys of hb concentratie te laag voor leeftijd en geslacht.
Verhoogd: polycythemia vera.
Vals verhoogd HB bij dehydratie!

Wat zijn leukocyten, wat zijn de normaalwaarden en waar let je op bij interpretatie?

Leuko's: witte bloedcellen; mn 5 soorten (lymfocyten, monocyten, eosinofile- , basofiele- en neutrofiele granulocyten).
Stijging neutrofiele granulocyten: leukocytose/granulocytose; mogelijk bij bij bacteriele infectie. Verlaagd aantal (<1,5*10^9) -> neutropenie, bijv. Bij virale infectie.

Wat is CRP, wat is de normaalwaarde en hoe interpreteer je de uitkomst?

Acute-fase eiwit wat oiv cytokinen in 6-8 uur wordt geproduceerd door de lever als reactie op ontsteking/infectie. Hoge sensitiviteit. Normaalwaarde <10mg/L; T1/2= 7 uur. Bacteriele infecties geven sterk verhoogd CRP >100mg/L, virale infecties geven ook stijging maar niet zo hoog.

Wat is de Bezinkingssnelheid (BSE), wat is de normaalwaarde en hoe intrepreteer je het?

Indicator voor ontstekingsactiviteit. Normaal: v 2-24mm/uur, m 1-11 mm/uur. Kan beinvloed worden door: nierfunctie, voedselinname, zwangerschap. Pas na enkele dagen verhoogd, dus minder specifiek voor infectie dan CRP. M.n. Bruikbaar voor diagnostiek/monitoren van systeemziekten.

Waarom bepaal je het bloedglucose, wat is de normaalwaarde en hoe interpreteer je het?

Voor diagnostiek DM.
Nuchter: >7mmol/L -> DM
Random: >12mmol/L ->DM
Bloedglucose <3,0 = hypoglykemie.

Wat is HbA1c, wat is de normaalwaarde en wat moet je ermee?

Chronische hyperglykemie geeft glycosering van eiwitten, waaronder HbA.
Normaalwaarde: 4,7-6,5% van totaal HbA.
Verhoogd gehalte: >53 mmol/L indiceert dat het bloedglucose 2-3 maanden verhoogd is geweest.
Indicatie: Verdenking/monitoring DM.

Wat is de normaalwaarde voor Natrium in het bloed en wat moet je ermee?

Normaal: 135-145 mmol/L.
Afwijkende waarden bij disbalans waterregulatie. 
Hyponatriëmie (<135mmol/L) meestal door SIADH, verminderde intake, nierinsufficiëntie, gebruik diuretica of bijwerking andere medicatie (oa SSRI's).
Hypernatriëmie (>145mmol/L) bij watertekort door te weinig intake of teveel excretie (oa. Diabetes insipidus en osmotische diarree)

Wat is de normaalwaarde van serum Kalium en wat kun je eruit afleiden?

De normaalwaarden van serum kalium liggen tussen 3,5-5,0 mmol/L. Hypokaliëmie  (<3,5 mmol/L) is de meest voorkomende elektrolytstoornis, gevolg van lis- of thiazidediuretica, diarree, braken of slechte voedselinname.
Acute Hyperkaliëmie (>5 mmol/L) komt door gestoorde renale kaliumexcretie. Bijv. Door combi weefselverval en hemodynamische instabiliteit door grote chirurgische ingrepen, ook door tumorlysis of rhabdomyolyse na trauma. Hyperkaliëmie komt het meest voor bij nierinsufficiëntie met oligourie of anurie, diabetische ketoacidose en bijwerkingen van geneesmiddelen. (kaliumsparende diuretica!)

Wat zijn de normaalwaarden voor serum magnesium en wat is de relevantie?

0,7-1,0 mmol/L
Hypomagnesiëmie (<0,7 mmol/L) is tgv ontoereikende in- of opname (dunne darm) of excessief verlies via diarree of urine. HypomagnesiËmie geeft tremor, ataxie, hyperreflexie, verwardheid en QT-verlenging op ECG.
Hypermagnesiëmie (>1 mmol/L) mn bij nierinsufficiëntie, geeft beeld van neurologische en cardiovasculare onderdrukking.

Wat zijn de normaalwaarden van serum calcium en wat zijn oorzaken en is het beeld bij afwijkingen?

Normaal: 2,10-2,55 mmol/L.
Hypocalciëmie (<2,1 mmol/L) door chronische nierinsufficiëntie, vitD deficientie of hypoparathyreoïdie. Soms asymptomatisch, maar kan krampen en paresthesiën geven. ECG: QT-verlenging (T-top naar achter); aritmiëen door hogere Na+ influx.
Hypercalciëmie (>2,55 mmol/L) door hyperparathyroidie of maligniteiten.
Ernstige hypercalciëmie (>3 mmol/L) kan nierstenen, botpijn en buikpijn geven.

Waarom moet je het serum Calcium gehalte corrigeren voor de hoeveelheid albumine? En hoe kun je de vrije Ca concentratie bepalen?

50% van serum calcium is gebonden aan albumine en is niet biologisch beschikbaar.
Vrij calcium is wel te bepalen met een bloedgas.

Wat is de normaalwaarde van albumine, wat is de functie en wat zijn de kenmerken van een hypoalbuminemie?

Normaalwaarde: 36-53g/L. Belangrijk transporteiwit. Door de negatieve lading bindt het kationen (+).
Hypoalbuminemie tgv ondervoeding of nefrotisch sydroom (<25-30gL) kan duiden op nier- of leveraandoeningen.

Wat is de normaalwaarde van totaal eiwit in het bloed en wat is de relevantie?

60-80g/L. Het wordt bepaald om hyper- en hypoproteïnemie te monitoren.
Hypoproteinemie (tgv bloedverlies; hemodilutie en nefrotisch sydroom) geeft een verminder colloid osmotische druk en leid zo tot oedeem.
Hyperproteinemie komt voor bij dehydratie en multipel myeloom (m-proteine, wat kan leiden tot hyperviscositeit).

Wat zijn de serumbepalingen voor schildklierfunctie?

TSH, (vrij) T4 en T3.
TSH is het meest sensititief, maar vrij T4 is nodig om diagnose te bevestigen.

Welke serumbepalingen worden gedaan voor de leverenzymen?

Aminotransferases (ALAT, ASAT) worden bepaald om te beoordelen of er leverschade is. ASAT kan ook verhoogd zijn bij rhabdomyolise of schade aan hart- of hersenweefsel.
Gamma-GT en Alkalische Fosfatase zijn o.a. Verhoogd bij cholestase. AF kan ook verhoogd zijn bij kever- en botaandoeningen.

Wat is bilirubine, waarom bepaal je het serumbilirubine en vanaf welke serumwaarde zie je veranderingen bij klinisch onderzoek?

Bilirubine onstaat in de lever bij de afbraak van heem. Serumbilirubine is een leverfunctietest. Normaalwaarde 5-17 micromol/L. Bij >50 zichtbaar tijdens klinisch oz. Gezond: ongeconjugeerd bilirubine in serum.
Bij prehepatische oorzaak: ongeconjugeerd bili verhoogd.
Posthepatische oorzaak: geconjugeerd bilirubine verhoogd.

Wat is D-dimeer, wat is de normale serumwaarde en wat is de importantie als het verhoogd is?

D-dimeer is en afbraakproduct van fibrine wat ontstaat als stolsels worden afgebroken.
Normaal <0,5 mg/L.
Verhoogd bij verhoogde stollingneiging (trombose, embolie of diffuse intravasale stolling). De verhoogde stollingsactiviteit gaat gepaard met verhoogde fibrinolyse dus meer D-dimeer. Het wordt o.a. beinvloed door ontsteking, zwangerschap of operatie en is daardoor weinig specifiek. Het heeft een hoge sensitiviteit en wordt daarom gebruikt om stollingsproblemen uit te sluiten.

Wat is het belang van het bepalen van het foliumzuur gehalte en wat zijn de normaalwaarden?

Foliumzuur is een belangrijke bouwstof voor erythrocyten en DNA. Normaalwaarde: 3-20 mg/L. Foliumzuurdeficiëntie (<2,5 mg/L) leidt tot een macrocytaire anemie en trombopenie. Een tekort aan foliumzuur kan leiden tot een glossitis (ontstoken tong) foliumzuurtekort leidt eerder tot klachten dan B12 deficiëntie vanwege de grotere voorraad B12 in het lichaam.

Wat is de functie van b12 in het lichaam en wat zijn normale serumwaarden?

B12 zorgt voor een normale aanmaak van erytrocyten. Tekort (150 ng/L) geeft o.a. Macrocytaire anemie, trombopenie, myelopathie. Itt foliumzuurdeficientie zorgt een B-12 deficiëntie ook voor neurologische problemen zoals paresthesiën, en soms ook psychische stoornissen of dementie.

Wat is een Biopt en wat is een Punctie?

Biopt: weghalen stukje weefsel met dikke naald of uit huid.
Punctie: opzuigen van cellen of vocht met een dunne naald.
Afname is vaak percutaan echogeleid, maar kan ook zonder echo, bijv gewrichts- of beenmergpunctie, of endoscopisch.
Omdat voor een biopt een grotere naald wordt gebruikt is daarbij meer voorzichtigheid geboden.

Wat is endoscopie en welke structuren kunnen ermee in beeld gebracht worden?

Het inbrengen van een camera via een lichaamsopening.
Baarmoeder (hysteroscopie)
Blaas (cystoscopie)
Dikke darm (Colonoscopie)
Larynx (Laringoscopie)
Longen (Bronchoscopie)
Maag (Gastroscopie)
Evt kan materiaal worden afgenomen dmv een punctie of een biopt. Of met endoschopische ultrosonografie echobeelden worden gemaakt.

Wat gebeurt er als er microbiologisch onderzoek wordt ngezet?

Bloed, liquor, fluor, gewrichtsvocht, sputum, urine, etc wordt op kweek gezet met agar, waarbij wordt onderzocht of er micro-organismen groeien. Ook kunnen directe kleuringen, PCR en serologische bepalingen worden ingezet.

Wat is het belang van het aantonen van eiwit in de urine?

Een aandoening van het glomerulaire filter. Kwantificatie en typering van dit eiwit middels chemische analyse. Hoge concentraties albumine duiden op nefropathie.

Wat is het belang van het aantonen van glucose in urine?

Bij DM is er vaak glucose in de urine. Hoge concentratie glucose in bloedplasma kan niet allemaal gereabsorbeerd worden in de renale tubuli.

Wat is het belang van Ketonen in de urine?

Veel ketonen-> ketonurie. Vetverbranding dusdanig hoog dat terugresorptie in niertubuli maximale capaciteit heeft bereikt. Bij langdurig vasten of DM1.

Wat is de normale pH van Urine en waar duid een afwijking hierop op?

Normaal 5,0-6,5.
pH >8,0: vertraagde analyse van de urine of contaminatie door plaveiselepitheel.
Verlaagde of verhoogde pH van urine kan ook een fysiologische respons zijn op systemische acidose of alkalose.

Wat is het belang van het aantonen van Nitriet in de urine?

Aanwezigheid van nitriet duid op omzetting van nitraat door gram-negatieve bacteriën en wijst dus sterk in de richting van infectie. Negatieve test sluit infectie niet uit omdat niet alle bacteriën nitraat kunnen omzetten. Bij blijvende verdenking zoeken naar leuko's

Wat is een urinesediment en wanneer zet je dat in?

N.a.v. Anamnese, LO, of uitslag teststrip. Normale urine->geen sedimenten.
afwijkend: leuko's, ery's, celcilinders, en kristallen.
Ook dysmorfie van ery's kan bepaald worden, dysmorfe ery's en erycilinders duiden op glomerulonefritis.

Waar duid de aanwezigheid van erytrocyten in de urine op?

Macroscopische hematurie duid op trauma van het urogenitale systeem, tumor of nierstenen. Microscopische hematurie kan een urologische (monomorfe erytrocyten =normaal) of glomerulaire (dysmorfe erytrocyten) oorzaak hebben.

Waar duid de aanwezigheid van leukocyten in de urine op?

Infectieus proces, tumoren of glomerulonefritis. Combinatie leukocyten en bacteriën in urine -> infectie. Alleen bacteriën-> Oude of gecontamineerde urine.

Wat zijn cilinders en wat zegt het als deze in de urine worden aangetroffen?

Eiwitcoagula gevormd in Lis van Henle o.i.v. Tam-Horsfallproteïne. Als dit meer distaal in gelvorm overgaat kan neerslag van eiwitten, cellen en vet ontstaan. Insluitsel in cilinder is dus altijd uit de niet. Cilinders komen slechts sporadisch voor maar zijn belangrijk voor diagnostiek.
Hyaline cilinder: doorzichtig, kan ook in normale urine voorkomen.
Leukocytencilinder: pyelonefritis of interstitiële ontsteking.
Erytrocytencilinders: glomerulaire oorzaak van hematurie.
Korrelcilinders: eiwitneerslagen.
Cilinders met vetdruppels en wascilinders kunnen worden gezien bij nierinsufficiëntie.

Wat zegt de aanwezigheid van kristallen in de urine?

Over het algemeen weinig diagnostische betekenis. Oa. Teken van dehydratie of stofwisselingsziekte. Alleen in zeer specifieke gevallen zeggen bepaalde kristallen iets. Bijv. Urinezuur bij jicht of Calciumoxalaat of Calciumpyrofosfaat bij nierstenen.

Welke micro-organismen kunnen in urine aangetroffen worden?

Bacteriën (staven of kokken)
Gistcellen (candida): ovaal en gekleurd, verschillen in grootte en komen vaak in snoeren voor. Soms hebben ze een knopvormige verdikking.
De parasiet Trichomona's vaginalis kan ook in urine voorkomen, is peervormig met zweepstaarten en vaak beweeglijk.

Wanneer wordt een urinekweek afgenomen en wat is het gevolg voor het beleid?

Bij verdenking op gecompliceerde UWI. Bij meer dan 10^5 kolonievormende eenheden per ml is de UWI bewezen. Voordat kweekuitslag bekend is wordt gestart met breedspectrumAB. Na uitslag versmallen. Bij verblijfskatheter soms bacterieën zonder infectie.

Welke anatomische vlakken zijn er en hoe verdelen deze het lichaam?

Coronaal/frontaal: verdeelt in ventraal en dorsaal.
Sagittaal: verdeelt in links en rechts
Mediaan: zie sagittal maar precies in het midden.
Axiaal/transversaal: verdeelt in craniaal en caudaal.

Wat is het principe van echografie en hoe verhoud de golffrequentie, golflengte, resolutie en diepte zich tot elkaar?

Geluidsgolven (trillingen) met frequenties boven 20kHz planten zich voort door het weefsel als longitudinale golven. Afhankelijk van de akoestische impedantie passeren de golven de weefsels of worden zij gereflecteerd.
Een hogere frequentie maakt kortere golven, dit geeft een hogere resolutie, maar minder penetratiediepte.
Voordelen van echografie: niet invasief, goedkoop.

Hoe kun je echografie gebruiken voor weefseldifferentiatie?

De reflecties worden door de computer omgezet naar beeld. Sterke reflecties zijn lichter van kleur (bijv bot is wit-> hyperechogeen), minder sterke reflecties hebben verschillende grijswaarden (iso-echogeen of hypo-echogeen, spieren en organen). Cortex van bot en lucht in de longen  leidt tot grote impedantieverschillen en hierdoor kunnen alleen oppervlakkige defecten (fractuur, vocht in longen of ventrale pneumothorax) worden gevisualiseerd.

Voor welke verdenkingen is echografie geïndiceerd?

Spier-/bandrupturen, appendicitis, abdominale tumoren, hydronefrose en zwangerschp (screening/groei/ligging). Om echo aan te vragen moet je minimaal een dd hebben.

Wat is doppleronderzoek (color doppler) en waarbij is dit geïndiceerd?

Doppler geeft de bloedstroom aan in kleur. Rood bij flow in de richting van de transducer en blauw bij bloedstroom in tegengestelde richting. Turbulente flow wordt groen weergegeven. Geindiceerd bij verdenking op stenose a. Carotis interna na TIA, herseninfarct, DVT, vaatspasmen, maar ook bij verdenking inflammatie gewricht.

Wat is een duplexonderzoek en wanneer wordt het gebruikt?

Duplex combineert doppler met echografie. De doppler shift (verticale as) wordt uitgezet tegen de tijd (horizontaal). O.a. Geindiceerd bij stenoses van de hartkleppen.

Wat is het principe van een conventionele rontgenfoto?

In een rontgenbuis wordt de kathode (+pool) verhit waardoor electronen in staat komen zich los te maken. Door een anode op een hoge positieve potentiaal te brengen worden de negatief geladen electronen naar de anode getrokken. Bij de botsing wordt een deel van de bewegingsenergie in rontgenstraling omgezet. Deze wordt als bundel op het lichaam gericht. Bij toenemende dichtheid van doorstraald weefsel en toenemend atoomnummer neemt het doordringend vermogen van rontgenstraling af. De uittredende straling wordt dan omgezet in een rontgenfoto.

Waarom nemen we vaak 2 vlakken bij een x-foto?

Omdat het 2d beelden zijn van een 3d situatie. De overlap kan vertekening geven.

Welke terminologie wordt gebruikt bij radiologiebeelden (Echo, Rontgen, CT, MRI)? En welke kleuren horen hierbij?

Echo: echogeen/echorijk (wit) vs. Echoarm (zwart).
Rontgen: radio-opaque (wit) vs. Radiolucent (zwart)
CT: hyperdens (wit) vs. Hypodens (zwart)
MRI: hyperdens (wit) vs hypodens (zwart)

Wat is overprojectie bij een x-foto?

Dat je structuren groter ziet dan ze in werkelijkheid zijn (vanwege de invalshoek van de straling). Je kunt dit bijv zien doordat de structuur weergegeven wordt buiten de botcontouren.

Wat zijn de indicaties, relatieve contraindicaties van een X-thorax en welke 10 stappen neem je in de beoordeling?

Indicaties: beoordeling ligging lijnen en tubes, hartfalen, COPD, emfyseem, interstitiële longziekten, pneumonie, pneumothorax, tumor.
relatieve contraindicatie: zwangerschap (teratogeniciteit).
1. Techniek (zittend/staand; AP/PA; Rotatie; Inspiratiestand)
2. Ligging lijnen en tubes; 3. Mediastinum (verbreed; vrij lucht; positie trachea/bronchi); Longhili (scherp begrensd; longvaattekening); 5. Hart (contouren, grootte); 6. Pleura (aanliggend; verbreding); 7. Diafragma (bol/afgeplat; vrij lucht subdiafragmaal; hernia; darmpathologie); 8. Weke delen (subcutaan emfyseem, andere pathologie); 9. Bot (fracturen; tumor); 10. Vergelijking met eerder onderzoek.

Wat zijn de indicaties, relatieve contraindicaties van een X-BOZ en welke 8 stappen neem je in de beoordeling?

Indicaties: beoordeling lijnen en tubes, ileus, perforatie hol orgaan, volvulus. Heeft alleen diagnostische meerwaarde bij neonaten en kinderen.
Relatieve contra-indicatie: zwangerschap
1. Techniek (staand/liggend)
2. Psoascontouren (niet zichtbaar=pathologie)
3. Milt-/Lever-/niercontouren 
4. Calcificaties/radio-opaque structuren
5. Ligging maag en darmlissen (verdeling darmgas dilatatie darmlissen, ligging lijnen/tubes).
6. Aanwijzingen vrij lucht.
7. Bot (fracturen, tumor, calcificaties/nierstenen)
8. Vergelijking met eerder onderzoek.

Wat zijn de indicaties, relatieve contraindicaties van een skeletfoto en welke 6 stappen neem je in de beoordeling?

Indicaties: artrose, artritis, avasculaire necrose, (botgenezing na) trauma, tumor, preoperatieve planning (o.a. Prothese of planning osteotomie).
Contraindicatie: zwangerschap.
1. Techniek (belast/onbelast; PA/AP, rotatie)
2. Botdichtheid (osteopeen/sclerotisch aspect).
3. Cortex (destructie/onderbreking).
4. Lucenties/Radio-opaque afwijkingen (calcificaties, osteo-/subchondrale laesies; lytische/blastische tumor).
5. Gewricht (hydrops; versmalling; sclerose; osteofytvorming; calcificaties; subchondrale cystevorming; varus-/valgusstand)
6. Vergelijking met eerder onderzoek

Hoe zie je of er voldoende inflatiestand is bij een X-thorax?
Draagt een zwangere die een x-thorax krijgt een loodschort? Waarom wel of niet?

Als ventraal de 5e t/m de 7e rib zichtbaar zijn en dorsaal t/m de 10e rib voordat de ribben het diafragma kruisen.
Geen loodschort, dit veroorzaakt meer strooistralen.

Wat maakt dat je bij een CT 3d beelden krijgt itt een x-foto?

Bij een CT draaien de rontgenbuis en de detectoren om de patient heen, de computer kan van al die beelden een geheel plaatje construeren.

Wat zijn contra-indicaties voor een CT? En voor het gebruik van contrast?

Zwangerschap, kinderen.
Contrast met jodiumhoudend middel: overgevoeligheid of allergie voor jodium, gebruik van metformine, ernstige dec. Cordis, ernstige nierinsufficientie.

Wat beoordeel je bij een CT-cerebrum?

Blood: Bloed (soort, oorzaak, locatie)
Can: cisternen (tekenen subarachnoidale bloeding, open cisternen/verhoogde intracraniële druk)
Be: breinparenchym (symmetrie gyri/sulci, midline-shift, grijs-witdifferentiatie)
Very: ventrikels (dilatatie/compressie)
Bad: bot (fracturen)

Wat zijn de indicaties voor een CT-cerebrum met contrast en zonder contrast en wat beoordeel je?

Zonder contrast: Hersenparenchym (gyri-sulcipatroon, grijs-witdifferentiatie, hypo/hyperdense afwijkingen, midline-shift); bloeding; trauma.
Beoordeel: subarachnoidale cisternen, massawerking of tekenen van inklemming, ventrikelsysteem, hydrocefalus, intraventriculair bloed, schedel, pneumocefalus, intracraniële wekedelenzwelling; luchthoudendheid van de sinussen en het mastoïd.
Met contrast: Aneurysma, maligniteit, trombose, ischemie.
Beoordeel: Arterien (cirkel van willis, a. Cerebelli superior, - anterior inferior en posterior inferior.; venen en sinussen: v. Cerebri interna; sinus sagittalis superior en inferior; sinus cavernosus; sinus sigmoideus; sinus transversus.

Wat zijn de indicaties en wat beoordeel je bij een CT-abdomen zonder contrast?

Indicaties: arteriële calcificaties, nier-/ureterstenen.
Beoordeel:
Organen: hart en pericardium, lever, milt, pancreas, bijnieren, galblaas.
Tractus urogenitalis: nieren (cortex en sinus), ureter, blaas, urethra.
Tractus digestivus: oesofagus, maag, antrum, duodenum, jejunum, ileum, colon (coecum, ascendens, transversum, descendens, rechter- en linkerflexura, appendix), sigmoid, rectum.
Portaal systeem: v. mesenterica (superior en inferior), v. Splenica, v. Hepatica, v. Portae.
Peritoneale holte en lymfeklieren.
Skelet: ribben, wervels, bekken.

Wat zijn de indicaties voor een CT-Thorax (met en zonder contrast) en wat beoordeel je?

Zonder: afwijkingen longparenchym.
Met: Verdenking longembolie, aortadissectie, aorta afwijkingen, interstitiële longziekte, verdachte afwijkingen op x-thorax.
Beoordeling gedetailleerde afbeelding van aandoeningen aan het hart, de longen, de mediastinale structuren, of het thoracaal skelet waarbij x-thorax onvoldoende is.
Stageringsonderzoek bij maligniteiten.
Postoperatieve complicaties: mediastinale hematomen, vochtcollecties.
Afwijkingen aan het mediastinum (lymfadenopathie), vaatstructuren (longembolie).
Beoordeel:
Organen: trachea, oesofagus, longen, hart (atria, ventrikels, septum, pericardium), diafragma.
Arterieen en venen: a.+v. subclavia, a. Carotis, v. Cava superior, a.+v. Pulmonalis, truncus pulmonalis, coronairarterieen.
Skelet: sternum, ribben, scapulae, glenohumeraal gewricht, AC- en SC-gewricht.

Wat zijn de indicaties voor een CT-skelet met of zonder contrast en wat beoordeel je?

Zonder: traumaopvang, fracturen.
Met: Kahler, verdenking bot-/spiermaligniteit.
Beoordeel: Weke delen (zwelling/aankleuring), afgebeelde botten, cortexonderbrekingen, fractuurdislocatie, intra-/extrarticulair, callusvorming, periostreactie, lytische/sclerotisch laesies (locatie, uitgebreidheid).

Wat is een Ct-angiografie en waarom zou je deze maken?

CT van de bloedvaten met contrast (meestal jodium). Het jodium blokt xrays, waardoor het lumen beter zichtbaar wordt. Kan arterieel, veneus, nefrogene fase (aankleuring schors en merg) en wash-out (urinewegen, leverlaesies en tumoren galwegen). CTA cerebrum oa. Bij verdenking acuut CVA, embolie, subarachnoidale bloeding (SAB), carotisdissectie of vaatmalformatie. Ook voor hypervascularisatie (tumoren/metastasen). Jodium wordt renaal geklaard en kan leiden tot NI.

Wat is het principe achter Magnetic Resonance Imaging en wanneer pas je het toe?

MRI is gebaseerd op kernspinresonantie (atoomkernen (H) met oneven aantal neutronen of protonen draaien om een as). In een sterk magneetveld gaan ze met een specifieke frequentie bewegen, ze raken in fase en er vindt energieoverdracht plaats. Na stop zenden signaal keren ze terug naar normaal onder uitzending van elektromagnetische straling, die gemeten wordt. H is het meest voorkomend in het lichaam en de hoeveelheid in het lichaam geeft de basis voor het beeld.
Indicaties: wke delen (meniscuslaesie); intra-abdominale pathologie (MRCP); wervelmetastasen; HNP's en cerebrale maligniteiten.

Wat zijn de contraindicaties voor een MRI? En wat is een nadeel van MRI tov CT?

Metaal in het lichaam (metaalsplinters in het oog, prothesen), pacemaker, insulinepomp, claustrofobie en niet stil kunnen liggen. CT is veel sneller dan MRI.

Wat is T1, T2 en FatSat bij een MRI en hoe wordt het afgebeeld?

T1:
-Corticaal bot, kalk, lucht en snelstromend bloed hebben een hoge relaxatietijd en worden zwart afgebeeld;
- Buikorganen, kraakbeen, ligamenten, pezen en spieren hebben een hoog-intermediaire relaxatietijd en worden donkergrijs afgebeeld.

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo