Samenvatting: Ziekenhuisygiëne: Nosocomiale Infecties (Deel Microbiologie)

Studiemateriaal generieke omslagafbeelding
  • Deze + 400k samenvattingen
  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
LET OP!!! Er zijn slechts 73 flashcards en notities beschikbaar voor dit materiaal. Deze samenvatting is mogelijk niet volledig. Zoek a.u.b. soortgelijke of andere samenvattingen.
Gebruik deze samenvatting
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo

Lees hier de samenvatting en de meest belangrijke oefenvragen van Ziekenhuisygiëne: nosocomiale infecties (deel microbiologie)

  • 1 Hoofdstuk 1 Algemene microbiologie

  • Tot 1 van welke 3 groepen levende cellen kunnen micro-organismen behoren?

    1. Eukaryoten = protozoa, fungi
    2. Prokaryoten = bacteriën (met celwand), mycoplasmata (zonder celwand) waartoe de mycoplasma en chlamydiae gerekend worde
    3.  Virussen
  • Op basis van de welke eigenschappen kan onderscheidt gemaakt worden tussen virussen, eukaryoten en prokaryoten (zie tabel blz 3 handboek)?

    - Virussen: zijn veel kleiner + zijn voor hun vermenigvuldiging en energie aangewezen op het metabolisme van hun gastheercellen.
    - Eukaryoten: hebben een grotere diameter (5) vs Prokaryoten (3)
    - Eukaryoten hebben multipel chromosomen vs prokaryoten hebben 1 chromosoom
    - Eukaryoten hebben: mitochondrien + een golghi apparaat + geen celwand vs Prokaryoten hebben wel een celwand, maar geen mitochondrien + golghi apparaat
  • 1.1 Bacteriën

  • Op basis van welke 3 dingen/relaties kunnen bacteriën worden ingedeeld?

    1. Gramkleuring en zuurvaste kleuring: dus op basis van hun kleuring
    2. Metabolisme - atmosfeer: op basis van hun gedrag tegenover zuurstof
    3. Relatie mens – bacterie: op basis van de vorm van symbiose (geeft aan hoe de bacterie in of op het lichaam v/d mens leeft)
  • 1.1.1 a. Gramkleuring en zuurvaste kleuring

  • Uit welke 4 stappen bestaat een typische differentiatiekleuring die gebruik maakt van 3 verschillende kleurstoffen: kristalviolet, lugol en fuchsin + wat is bij deze kleuren het verschil tussen grampositieve en negatieve bacterien?

    1. Kristalviolet kleurt de cellen paars
    2. Lugol vormt een water onoplosbaar complex
    3. Complex wordt opgelost door ethanol of aceton  
    4. Rode kleurstof fuchsine wordt aangebracht

    ! Resultaat v/d gramkleuring berust op verschillende celwandsamenstelling:
    - Grampositieven = paarse kleuring:
    De celwand van Grampositieven is weinig doorlaatbaar voor ethanol zodat het paarse complex niet verdwijnt 
    - Gramnegatieven = rode kleuring:
    het paarse complex wordt  wel weggewassen. De rode kleurstof fuchsine zal daarna de celwand van Gramnegatieven opnieuw kleuren
  • Wat is het verschil tussen de celwand van grampositieven & gramnegatieve bacteriën & mycobacterien?

    - Gramnegatieve:
    > Dunne celwand van peptidoglycaan (uit acctylmuraminezuur & acctyl-glucosamine verbonden door peptidebruggen) = cytoplasmamembraan
    > periplasmatische ruimte: bevat dunne peptidoglycaanstructuur + enzymen
    > buitenmembraam: opgebouwd uit een lipide dubbellaag -> hydrofiele voedingssoffen kunnen doorheen de lipofiele buitenmembraan migreren via kanalen

    - Grampositieve:
    > Dikke celwand van peptidoglycaan (uit acctylmuraminezuur & acctyl-glucosamine verbonden door peptidebruggen) = cytoplasmamembraan

    - Sommige bacteriën (mycobacteriën): vallen niet onder grampositief/negatief qua celwand -> celwand bestaat uit petidoglycaan & mycolzuren -> verhinderen dat sterk aangezuurde organische solventen door de celwand dringen -> hierdoor Ziehl-Neelsenkleuring nodig
  • Bacteriën kunnen ook onderverdeeld worden op basis van hun gedrag tegenover zuurstof -> welke 4 soorten indelingen zijn er hierbij?

    1. strikt aërobe bacteriën: hebben nood aan zuurstof om te overleven (Mycobacterium tuberculosis, Pseudomonas aeruginosa)
    2. Facultatieve bacteriën: kunnen groeien in aanwezigheid en in afwezigheid van zuurstof (Escherichia coli, Staphylococcus aureus)
    3. Strikt anaërobe bacteriën: sterven in aanwezigheid van zuurstof (Bacteroïdes fragilis, Clostridium perfringens)
    4 microaërofiele bacteriën: hebben een lage zuurstofspanning (± 5 % O2) nodig (Campylobacter jejuni/coli, Helicobacter pylori)
  • Welke 3 vormen kan symbiose aannemen, die omschreven worden met de woorden : mutualisme, commensalisme en parasitisme + wat houd dit in?

    1. Mutualisme : zowel bacterie als mens halen voordeel uit de symbiose (vb: Lactobacillus op het vaginale slijmvlies)
    2. Commensalisme : de mens ondervindt geen aantoonbare nadelige gevolgen door de aanwezigheid van de bacterie (groot deel op slijmvliezen en huid) -> dikwijls noodzakelijk om te beschermen tegen gevaarlijke bacterien (kolonisatieresistentie voorkomen).
    3. Parasitisme : hierbij berokkent het micro-organisme duidelijk schade aan de gastheer 
  • Wat is kolonisatie (risico bij beschadiging commensale flora) + wat houd het onderscheidt bij parasitisme tussen obligate pathogenen en oppertunisten in?

    - kolonisatie = aanwezigheid van een microorganisme dat niet behoort tot de normale commensale flora zonder dat de patient daar hinder van ondervindt -> kan voorbode zijn van parasitisme (infectie)
    - obligate pathogenen: Micro-organismen die pathogeen zijn, beschikken over één of meerdere virulentiefactor(en), die hen toelaten zich te vestigen en te vermenigvuldigen in de gastheer en zo schade te veroorzaken.
    - oppertunisten: veroorzaken infectieziekten bij personen die een verminderde immuniteit vertonen (veroorzaken belangrijk deel ziekenhuisinfecties)
  • 1.3 Virussen

    Dit is een preview. Er zijn 1 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 1.3
    Laat hier meer flashcards zien

  • Virussen beschikken niet over de nodige enzymen om zichzelf voort te planten -> gebruiken gastheercellen -> welke 4 type groepen kan je hierin onderscheiden?

    1. Virussen van bacterien (bacteriofaag)
    2. Virussen van planten
    3. Virussen van dieren
    4. Virussen van mens -> Bij dier en mens pathogene virussen vindt men dikwijls rond het capside een envelop
  • Waaruit bestaat een vrij virusdeeltje (virion): welk 2 soorten nucleinezuur zijn er + welke eigenschappen heeft een capside

    - Virusdeeltje: bestaat uit kern van nucleinezuur omgeven door het capside (mantel van eiwitten)
    - Virus heeft 1 soort nucleinezuur: DNA of RNA + enkelstrengig of dubbelstrengig
    - capside: heeft antigene eigenschappen -> lokt de productie van antilichamen bij de gastheer uit
LET OP!!! Er zijn slechts 73 flashcards en notities beschikbaar voor dit materiaal. Deze samenvatting is mogelijk niet volledig. Zoek a.u.b. soortgelijke of andere samenvattingen.

Om verder te lezen, klik hier:

Lees volledige samenvatting
Deze samenvatting +380.000 andere samenvattingen Een unieke studietool Een oefentool voor deze samenvatting Studiecoaching met filmpjes
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart